De sociale staat van Nederland 2018

3 / 12

Onderwijs

Auteur: Ralf Maslowski

Nederlanders zijn steeds hoger opgeleid. Van de jongvolwassenen heeft bijna de helft een hoger-onderwijsdiploma. Veel ouderen met een diploma op basisniveau of op het niveau van lager of voorbereidend beroepsonderwijs, hebben in de afgelopen 10 jaar de arbeidsmarkt verlaten. Daardoor neemt het aandeel Nederlanders met een startkwalificatie langzaam toe. Tegelijkertijd is echter in het afgelopen jaar het aantal voortijdig schoolverlaters licht toegenomen, na een gestage daling in de afgelopen 10 jaar.

Opleidingsniveau

Nederlanders steeds hoger opgeleid

Het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking stijgt gestaag. Vooral in de tweede helft van de vorige eeuw steeg het opleidingsniveau sterk met iedere nieuwe generatie. In de laatste 10 jaar is die stijging minder groot, maar het aantal hogeropgeleiden blijft groeien en het aandeel met ten hoogste een opleiding op basisniveau neemt af.

Bevolking Nederland steeds hoger opgeleid

wo 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
totaal 11,5 11,53 11,79 11,29 11,74 12,85 13,16 13,44 13,91 14,65
hbo 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
totaal 19,33 20,09 20,63 20,73 21,17 21,06 21,24 21,9 22,08 22,52
havo/vwo/mbo2-4 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
totaal 41,39 40,97 40,62 40,32 40,49 42,23 41,76 41,39 41,39 41,5
vbo/mavo/vmbo/mbo1 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
totaal 20,22 19,8 19,33 19,77 19,15 16,42 16,43 16,16 15,7 14,83
basisniveau 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
totaal 7,55 7,61 7,64 7,9 7,46 7,43 7,41 7,11 6,92 6,5

Bron:CBS (StatLine Onderwijsstatistieken 2018: ’08-’17) SCP-bewerking

Een steeds groter deel van de bevolking heeft een startkwalificatie

Was in 2008 nog bijna 28% van de bevolking in de leeftijd van 25-64 jaar lager opgeleid, in 2017 was dat afgenomen tot iets meer 21%. Dit betekent dat een steeds kleiner deel van de bevolking het zonder startkwalificatie moet stellen. Een startkwalificatie is van groot belang voor de kans op een baan.

Aandeel hogeropgeleiden tussen de 25 en 65 jaar in 10 jaar met ruim een vijfde gestegen

Het aandeel van de bevolking met een diploma op middelbaar niveau schommelt de laatste 10 jaar rond de 40%. Het aandeel met een hoog opleidingsniveau is in de afgelopen 10 jaar toegenomen. In 2008 had iets meer dan 19% van de bevolking van 25-64 jaar een hbo-diploma en ruim 11% een universitaire graad (samen iets minder dan 31%). Het percentage hogeropgeleiden is sindsdien met bijna 7 procentpunten gestegen: in 2017 had ruim 22% een hbo- en bijna 15% een wo-diploma (samen ruim 37%).

Het gemiddelde opleidingsniveau van vrouwen stijgt sneller dan dat van mannen

Opvallend is de ontwikkeling van het opleidingsniveau van vrouwen. In 2008 had ruim 30% van de vrouwen een opleiding op basisniveau of op vbo/mavo/vmbo-niveau; bij de mannen was dat iets meer dan 25%. Dat aandeel is in de afgelopen 10 jaar onder vrouwen met meer dan 8 procentpunten gezakt, naar minder dan 22%. Onder mannen is de daling met iets meer dan 4 procentpunten, naar 21%, een stuk kleiner.

Waar in 2008 nog minder dan 19% van de vrouwen een diploma op hbo-niveau had, en iets minder dan 10% een wo-diploma, is dit in 2017 toegenomen tot ruim 23% respectievelijk ruim 14%. Het percentage vrouwen met een wo-diploma is daarmee nu ongeveer even groot als dat van mannen. Wat het aandeel vrouwen met een hbo-diploma betreft: dit ligt ruim 1 procentpunt boven dat van mannen, terwijl dat 10 jaar geleden nog andersom was.

Vrouwen hebben de afgelopen 10 jaar een grote inhaalslag gemaakt

basisniveau 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
vrouw 8,15 8,14 8,18 8,39 8,02 7,9 7,98 7,52 7,41 6,78
man 7 7,05 7,07 7,34 6,91 6,95 6,79 6,7 6,43 6,21
vbo/mavo/vmbo/mbo1 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
vrouw 22,15 21,34 20,49 20,58 19,83 17,28 17,02 16,66 15,87 14,89
man 18,29 18,18 18,06 18,8 18,42 15,6 15,8 15,67 15,51 14,76
havo/vwo/mbo2-4 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
vrouw 41,13 40,8 40,76 40,34 40,34 41,84 41,01 40,86 40,75 40,75
man 41,62 41,22 40,51 40,39 40,64 42,62 42,56 41,93 42,02 42,26
hbo 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
vrouw 18,75 19,79 20,39 20,63 21,36 21,2 21,73 22,1 22,53 23,13
man 19,89 20,35 20,84 20,9 20,98 20,92 20,74 21,69 21,61 21,91
wo 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
vrouw 9,81 9,94 10,18 10,06 10,45 11,78 12,26 12,86 13,43 14,45
man 13,2 13,2 13,52 12,57 13,05 13,91 14,1 14,01 14,42 14,85

Bron:CBS (EBB’08-’17) SCP-bewerking

Nederlanders met een migratieachtergrond hebben nog steeds een onderwijsachterstand

Ondanks dat het opleidingsniveau van de bevolking in zijn geheel stijgt, zijn er wel verschillen tussen bevolkingsgroepen. Het aandeel autochtone Nederlanders zonder startkwalificatie (lager opleidingsniveau) is in tien jaar gedaald van bijna 27% naar iets meer dan 20%. Weliswaar is de daling onder niet-westerse migranten, met bijna 10 procentpunten, groter dan onder autochtone Nederlanders, maar een beduidend groter percentage van de niet-westerse migranten (31%) moet het zonder startkwalificatie stellen.

De daling van lageropgeleiden onder niet-westerse migranten gaat gepaard met vooral een toename van het aandeel middelbaar opgeleiden onder deze groep (toename van ruim 5 procentpunten). Weliswaar neemt ook het aandeel hogeropgeleiden onder niet-westerse migranten toe (met iets minder dan 5 procentpunten in de afgelopen 10 jaar), maar die toename blijft achter bij de toename onder autochtone Nederlanders (ruim 7 procentpunten).

Veel niet-westerse migranten zonder startkwalificatie

lagere opleiding 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
autochtone Nederlander 26,57 25,71 25,18 25,99 25,4 23,3 22,67 21,96 21,42 20,08
westerse migrant 24,09 24,59 25,1 26,1 24,22 20,02 20,42 20 19,22 18,85
niet-westerse migrant 41,13 42,6 41,88 40,24 36,97 31,42 34,82 35,29 33,57 31,44
middelbare opleiding 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
autochtone Nederlander 42,11 42,25 41,83 41,57 41,32 41,59 41,62 41,6 41,47 41,45
westerse migrant 39,96 38,07 38,08 36,84 37,1 43,44 43,07 41,48 41,78 41,72
niet-westerse migrant 36,84 34,24 33,8 34,89 37,78 45,7 41,78 40 40,54 41,67
hogere opleiding 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
autochtone Nederlander 31,33 32,04 32,98 32,45 33,29 35,12 35,71 36,44 37,11 38,47
westerse migrant 35,95 37,34 36,82 37,06 38,68 36,55 36,51 38,52 39 39,43
niet-westerse migrant 22,02 23,17 24,32 24,87 25,25 22,88 23,41 24,71 25,89 26,89

Bron:CBS (EBB’08/’17) SCP-bewerking

Overal in Europa stijgt het opleidingsniveau van de bevolking; Nederland ligt boven het Europese gemiddelde

Ook in de andere landen van de Europese Unie stijgt het opleidingsniveau van de bevolking. In Europa is het aandeel jongvolwassenen (30-34 jaar) met een hoog opleidingsniveau tussen 2008 en 2017 gestegen van 31% naar 40% (in Nederland van 40% naar 48%; zie de figuur). Het aandeel jongvolwassenen met een laag opleidingsniveau is in de Europese Unie gedaald van 21% naar 17%. In Nederland was deze daling hiermee vergelijkbaar (van 18% naar 14%). Datzelfde geldt ook voor het aandeel middelbaar opgeleiden van 30-34 jaar, dat in Nederland daalde van 42% naar 38%, en in de Europese Unie daalde van 48% naar 43%).

In enkele Europese landen is inmiddels meer dan de helft van de 30-34-jarigen hoog opgeleid. Litouwen gaat aan kop met 58% hogeropgeleiden, gevolgd door onder andere Cyprus, IJsland, Ierland, Luxemburg en Zweden. In vooral Zuid- en Oost-Europese landen is het aandeel hogeropgeleiden in die leeftijdscategorie veel lager: Roemenië en Italië vormen de achterhoede met 26% respectievelijk 27% hoger opgeleide jongvolwassenen.

Opleidingsniveau van jongvolwassenen in heel Europa stijgt, Nederland doet het beter dan EU-gemiddelde

lagere opleiding 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
Nederland 18,2 17,8 17 18 16,9 15,4 15,2 15,1 15,2 14
EU28 20,9 20,6 19,6 19,3 18,8 17,9 17,2 17,2 17,2 16,9
middelbare opleiding 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
Nederland 41,6 41,7 41,6 40,8 40,8 41,4 40,1 38,6 39,1 38,1
EU28 47,9 47 46,6 45,9 45,2 45 44,9 44,1 43,7 43,2
hogere opleiding 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
Nederland 40,2 40,5 41,4 41,2 42,2 43,2 44,8 46,3 45,7 47,9
EU28 31,1 32,3 33,8 34,8 36 37,1 37,9 38,7 39,1 39,9

Bron:Eurostat (2018) SCP-bewerking

Voortijdig schoolverlaters

Weer lichte toename voortijdig schoolverlaters

Het aantal jongeren dat zonder een havo-, vwo- of ten minste mbo-2 diploma de school verlaat, is voor het eerst sinds jaren weer licht gestegen. In het schooljaar 2016/’17 stroomden ongeveer 28.650 jongeren voortijdig uit het onderwijs. Dat waren er ruim 1200 meer dan een jaar daarvoor.

Voortijdig schoolverlaten in afgelopen 10 jaar afgenomen, maar stijgt nu weer licht

2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 2013-2014 2014-2015 2015-2016 2016-2017
totaal
totaal 3,3 3,3 3,2 3 2,7
totaal - set2 2,4 2,2 2,1 2 2,1
geslacht
vrouw 2,7 2,7 2,6 2,5 2,2
man 3,9 3,9 3,7 3,6 3,2
vrouw - set2 1,9 1,8 1,6 1,5 1,6
man - set2 2,8 2,6 2,6 2,5 2,6
herkomst
autochtone Nederlander 2,8 2,7 2,6 2,5 2,2
westerse migrant 4,1 4,4 4,4 4 3,7
niet-westerse migrant 5,4 5,6 5,7 5,2 4,7
autochtone Nederlander - set2 1,9 1,7 1,6 1,6 1,7
westerse migrant - set2 3,2 3 2,9 2,9 2,9
niet-westerse migrant - set2 4,3 4,1 4 3,7 3,8

aLeerlingen die in een gegeven jaar het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie. Het gaat hierbij dus om de jaarlijkse aanwas. Het schooljaar 2014/'15, bijvoorbeeld, beschrijft leerlingen die op 1 oktober 2014 staan ingeschreven in het voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en op 1 oktober 2015 het onderwijs zonder startkwalificatie hebben verlaten.

bVoor 2012/'13 zijn de cijfers gepresenteerd die het CBS volgens de ‘oude’ en volgens de ‘nieuwe’ methode heeft berekend. De cijfers van de oude methode zijn vergelijkbaar met de cijfers voor de jaren 2008/’09 tot en met 2011/’12. De cijfers van de nieuwe methode zijn vergelijkbaar met de cijfers voor de jaren 2013/’14 tot en met 2016/’17.

cIn procenten van het aantal ingeschreven leerlingen en studenten aan het begin van het schooljaar.

Bron:CBS (StatLine 2017)

Uitval onder jongens groter dan onder meisjes

Jongens verlaten het onderwijs vaker zonder startkwalificatie dan meisjes. Ten opzichte van het schooljaar 2012/’13 is het percentage voortijdig schoolverlaters onder jongens in 2016/’17 met 0,3 procentpunten gedaald (van 2,8 naar 2,6%). Onder meisjes daalde het percentage in dezelfde periode van 1,9 naar 1,6%. Het verschil van 1% in voortijdig schoolverlaten tussen jongens en meisjes is in de afgelopen 10 jaar min of meer stabiel.

Voortijdig schoolverlaten het grootst onder jongeren met een migratieachtergrond

In schooljaar 2016/’17 verlieten 17.280 autochtone Nederlandse jongeren het onderwijs zonder startkwalificatie; onder jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond ging het om 8860 jongeren en onder jongeren met een westerse migratieachtergrond om 2520 jongeren. Het percentage voortijdig schoolverlaters is echter onder jongeren met een migratieachtergrond het hoogst (3,6%), en met name onder degenen met een niet-westerse migratieachtergrond (3,8%). Het verschil in voortijdig schoolverlaten tussen autochtone Nederlandse jongeren en jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond is de afgelopen 10 jaar wel kleiner geworden. Waar dit percentage onder Nederlandse jongeren de laatste jaren op ongeveer hetzelfde niveau blijft, daalt het onder jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond.

Tevredenheid studenten in het mbo en ho

Meeste mbo’ers zijn tevreden over hun onderwijs

Mbo-studenten zijn over het algemeen tevreden over hun onderwijs. Dat geldt in het bijzonder voor hun docenten. Bijna twee derde van de mbo’ers heeft een goed contact met hun docenten (66%), en 62% van de studenten vindt dat zij goede docenten hebben. Slechts 1 op de 10 studenten is hier ontevreden over. De tevredenheid over docenten lijkt de afgelopen 10 jaar ook licht te zijn toegenomen. In 2010 was 62% van de studenten tevreden over het contact met hun docenten, en omschreef 57% hun docenten als goed.

Mbo’ers waarderen vooral het contact met hun docenten

positief 2010 2012 2014 2016 2018
vind je jouw docenten goed? 57 59 60 60 62
heb je goed contact met je docenten? 62 65 66 67 66
vind je het lesmateriaal goed? 52 47 49 51 50
worden boeken en lesmaterialen die je moet kopen gebruikt? 38 39 37 36 33
neutraal 2010 2012 2014 2016 2018
vind je jouw docenten goed? 29 28 27 28 28
heb je goed contact met je docenten? 28 26 26 26 26
vind je het lesmateriaal goed? 28 31 31 31 33
worden boeken en lesmaterialen die je moet kopen gebruikt? 24 22 23 23 24
negatief 2010 2012 2014 2016 2018
vind je jouw docenten goed? 14 13 13 12 10
heb je goed contact met je docenten? 10 9 8 7 8
vind je het lesmateriaal goed? 20 22 20 18 17
worden boeken en lesmaterialen die je moet kopen gebruikt? 38 39 40 41 43

Bron:JOB (JOB-monitor’10-’18) SCP-bewerking

JOB-monitor

De JOB-monitor 2018 is de tiende meting van de tevredenheid van mbo-studenten met hun onderwijs. De monitor is een groot landelijk onderzoek, dat elke twee jaar plaatsvindt. Het onderzoek is opgezet door de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) en wordt uitgevoerd door het onderzoeksbureau ResearchNed. Aan het onderzoek namen studenten van 66 mbo-instellingen deel. In totaal hebben 264.532 studenten de vragenlijst ingevuld.

Lesmateriaal wordt niet altijd gebruikt

Mbo-studenten zijn minder tevreden over hun lesmateriaal. De helft van de studenten is hierover wel tevreden, maar liefst 17% is juist ontevreden over de kwaliteit van hun boeken en lesmateriaal. Bovendien worden de boeken en lesmaterialen niet altijd gebruikt. Ruim twee op de vijf mbo-studenten geeft aan dat de aangeschafte materialen onvoldoende gebruikt worden (43%); iets meer dan 33% vindt dat de lesmaterialen wel gebruikt worden. Het aandeel dat ontevreden is over het gebruik, loopt bovendien op. In 2010 vond nog 38% dat de lesmaterialen onvoldoende gebruikt werden.

Stage en beroepspraktijkvorming niet voor iedereen goed geregeld

Een groot deel van de mbo-studenten ziet de stage als een leerzaam moment binnen de opleiding: maar liefst 74% van de bol-studenten heeft in het schooljaar 2017/’18 aangegeven tevreden te zijn over wat ze leren op hun stage. Van de bbl-studenten geeft 79% aan tevreden te zijn over wat ze leren op hun werkplek. Voor sommige studenten is het echter moeilijk om een stage te vinden. Bijna 1 op de 5-studenten (18%) geeft aan moeite te hebben om aan een stageplek te komen. Een vergelijkbaar percentage (19%) zegt geen hulp te krijgen van de school in de zoektocht naar een stage.

Studenten in hbo en wo zijn over het algemeen tevreden over hun opleiding

Ongeveer 74% van de studenten in het hoger onderwijs is tevreden over de inhoud van hun opleiding. Studenten in het wetenschappelijk onderwijs (81%) zijn hierover echter relatief tevredener dan studenten in het hbo (69%). In deze percentages zijn de afgelopen jaren niet of nauwelijks veranderingen opgetreden.
Het aandeel studenten dat ontevreden is over de inhoud van hun opleiding, neemt echter wel af. In 2010 gaf ruim 8% van de studenten aan ontevreden te zijn, in 2018 is dat minder dan 5%.
Ook over hun docenten is een meerderheid van de studenten tevreden (66%). Studenten in het wo zijn ook hier iets positiever over (71%) dan studenten in het hbo (63%). Tegelijkertijd geeft ruim 10% van hbo’ers aan ontevreden over hun docenten te zijn, evenals 6% van de wo’ers. Dat aandeel is in de afgelopen jaren niet verminderd.

Nationale studenten enquête

De Nationale studenten enquête (NSE) is een landelijk onderzoek waarin studenten in het hoger onderwijs hun mening kunnen geven over hun opleiding. Studenten wordt gevraagd een oordeel te geven over onder meer de inhoud van de opleiding, de kwaliteit van de docenten, de mate waarin ze bepaalde vaardigheden opdoen, en hun waardering van de stage in de opleiding. Studenten van alle NVAO-geaccrediteerde opleidingen aan hogescholen en universiteiten in Nederland kunnen aan de enquête deelnemen. In 2018 hebben ruim 270.000 studenten dit gedaan, wat neerkomt op een respons van 36,4%.

Studiebegeleiding en studiefaciliteiten worden als steeds beter ervaren

Studenten in het hoger onderwijs zijn kritischer over de studiebegeleiding die zij ontvangen (55% is tevreden hierover). Wel zijn studenten in de afgelopen 8 jaar steeds positiever geworden over de studiebegeleiding. Gaf in 2010 nog minder dan de helft van de hbo’ers (48%) en wo’ers (49%) aan positief over de studiebegeleiding te zijn, in 2018 is 55% van zowel de hbo- als de wo-studenten positief hierover.

Studenten zijn ook steeds positiever over de studiefaciliteiten op hun opleiding. In het wetenschappelijk onderwijs is dit tussen 2010 en 2018 echter slechts licht veranderd (van 68% tevredenen in 2010 naar 71% in 2018); in het hbo worden de studiefaciliteiten nu daarentegen veel positiever beoordeeld dan 8 jaar geleden (53% in 2010 en 63% in 2018).

Studenten in het hoger onderwijs oordelen steeds positiever over de studiebegeleiding en de studiefaciliteiten

positief 2010 2012 2014 2016 2018
totaal
inhoud van de opleiding 71,6 73,6 73,3 74,1 73,6
docenten van de opleiding 64,5 64,1 62 65,2 65,6
studiebegeleiding 48,4 50,3 50,4 53,3 54,9
studiefaciliteiten van je opleiding 58,6 58,7 59,1 64,1 65,9
hbo
inhoud van de opleiding 65,6 68,6 69,2 70 68,9
docenten van de opleiding 60,1 59,5 58 62,1 62,6
studiebegeleiding 48 49,7 49,5 53,2 54,9
studiefaciliteiten van je opleiding 52,9 53,9 54,1 60,3 62,9
wo
inhoud van de opleiding 81,3 81,9 80,5 81 80,9
docenten van de opleiding 71,8 71,9 69,1 70,5 70,5
studiebegeleiding 49 51,4 52,1 53,5 54,9
studiefaciliteiten van je opleiding 68,1 66,7 67,9 70,4 70,7
neutraal 2010 2012 2014 2016 2018
totaal
inhoud van de opleiding 20 18,9 20,8 21,8 21,5
docenten van de opleiding 26,1 26 28,6 27,1 25,8
studiebegeleiding 31,6 30,1 31,3 31,5 29,8
studiefaciliteiten van je opleiding 27,2 27 27,8 25,7 24,1
hbo
inhoud van de opleiding 23,9 22,4 24 25,1 25
docenten van de opleiding 28,4 28,5 30,7 28,7 27,2
studiebegeleiding 31,4 30,1 31,5 31,4 29,4
studiefaciliteiten van je opleiding 29,9 29,6 30,6 28,1 26,1
wo
inhoud van de opleiding 13,5 13 15,1 16,1 15,9
docenten van de opleiding 22,4 21,9 24,8 24,4 23,7
studiebegeleiding 31,9 30,2 30,9 31,7 30,3
studiefaciliteiten van je opleiding 22,6 22,7 22,9 21,8 21
negatief 2010 2012 2014 2016 2018
totaal
inhoud van de opleiding 8,4 7,5 6 4,1 4,9
docenten van de opleiding 9,3 9,9 9,4 7,7 8,6
studiebegeleiding 20,1 19,5 18,3 15,2 15,3
studiefaciliteiten van je opleiding 14,2 14,3 13,1 10,2 10
hbo
inhoud van de opleiding 10,5 9 6,8 4,8 6,1
docenten van de opleiding 11,5 12,1 11,3 9,3 10,3
studiebegeleiding 20,7 20,2 19 15,4 15,6
studiefaciliteiten van je opleiding 17,2 16,5 15,2 11,6 11,1
wo
inhoud van de opleiding 5,1 5,1 4,4 2,8 3,2
docenten van de opleiding 5,7 6,2 6,1 5,1 5,8
studiebegeleiding 19,1 18,4 17 14,8 14,8
studiefaciliteiten van je opleiding 9,3 10,6 9,2 7,7 8,3

Bron:Stichting Studiekeuze123 (NSE’10-’18) SCP-bewerking

Literatuur

Stichting Studiekeuze123 (2018). Excelsheets hbo, wo en heel ho (2017-2018). Geraadpleegd op 28 juni 2018 via http://www.studiekeuzeinformatie.nl/nse-resultaten-voor-onderzoek.

Wartenbergh-Cras, F., J. Bendig-Jacobs en D. Brukx (2018). JOB monitor 2018. Nijmegen: ResearchNed.

Deze kaart citeren

Maslowski, R. (2018). Onderwijs. In: De sociale staat van Nederland 2018. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/ssn2018/onderwijs.

Informatie noten

Voortijdig schoolverlaters zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten. Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma of minimaal een mbo-2 diploma. Het percentage staat voor het aandeel voortijdig schoolverlaters als percentage van het aantal onderwijsdeelnemers dat aan het begin van het schooljaar ingeschreven staat.