De sociale staat van Nederland 2018

5 / 12

Betaald werk en zorgtaken

Auteur: Kasia Karpinska

De Nederlandse economie zit in de lift en laat sinds 2014 steeds sterkere tekenen van herstel zien. In de Juniraming 2018 van het Centraal Planbureau (CPB 2018) wordt ook voor de nabije toekomst stabiele economische groei verwacht. Het economische herstel heeft gevolgen voor de werkgelegenheid. In deze kaart gaan wij in op de recente ontwikkelingen van de beroepsbevolking en arbeidsrelaties, tevredenheid met de arbeid, de verdeling tussen betaald werk en zorg en de ervaren tijdsdruk. Waar mogelijk presenteren wij gegevens over de periode van de afgelopen 10 jaar, met het accent op de cijfers van het 1e kwartaal van 2018, verdeeld naar een aantal achtergrondkenmerken.

Participatie neemt toe, werkloosheid neemt af

Het economische herstel brengt een stijging van de werkgelegenheid met zich mee. De omvang van de Nederlandse beroepsbevolking neemt al jaren toe en is tussen 2016 en 2018 met 67.000 gegroeid.
Het aandeel werkenden laat sinds de crisis een gestage groei zien en steeg tussen 2016 en 2018 van 93,9% naar 95,6%. Deze groei is grotendeels te verklaren door een toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen en mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.

Zoals in de figuur hierna te zien is, neemt ook de werkloosheid sterk af: tussen 2016 en het eerste kwartaal van 2018 daalde de werkloosheid van 6,1% naar 4,4%. Wel zijn er nog steeds aanzienlijke verschillen tussen bevolkingsgroepen: lageropgeleiden, jongeren en niet-westerse migranten zijn vaker werkloos dan gemiddeld. Toch lijken ook deze groepen te profiteren van de aantrekkende economie; het werkloosheidspercentage daalt tezamen met het economische herstel, en in het eerste kwartaal van 2018 evenaart dit bijna het niveau van de jaren voor de crisis.

Natuurlijke werkloosheid van 4%

De werkloosheid van 4% wordt als een natuurlijke werkloosheid voor Nederland gezien. Dit is de werkloosheid die niet afhankelijk is van de economische fluctuaties, maar het gevolg is van onder andere baanovergangen en het feit dat een baan vinden tijd kost (De Graaff-Zijl et al. 2014).

De werkloosheid daalt

werkloos 2008 2010 2012 2014 2016 2018
totaal
totaal 3,7 5 5,9 7,5 6,1 4,4
geslacht
vrouw 4,5 5,5 6,3 7,8 6,5 4,6
man 3 4,6 5,5 7,2 5,6 4,2
leeftijd
15-24 jaar 8,6 11,1 11,7 10,8 10,8 7,8
25-44 jaar 2,4 3,8 4,8 6,3 4,6 3,4
45-64 jaar 3,1 4 4,7 6,7 5,7 4,1
opleiding
lager opgeleid 6,2 8,4 9,4 12,3 10 7,8
middelbaar opgeleid 3,2 4,5 5,6 7,5 6,1 4,2
hoger opgeleid 2,1 3 3,4 4 3,5 2,7
herkomst
autochtone Nederlander 3 4,1 4,6 6,1 4,9 3,6
westerse migrant 4,9 5,9 7,4 8,6 7,2 5,2
niet-westerse migrant 8,3 11,6 14,2 16,6 13,2 9
werkzaam 2008 2010 2012 2014 2016 2018
totaal
totaal 96,3 95 94,1 92,5 93,9 95,6
geslacht
vrouw 95,5 94,5 93,7 92,2 93,5 95,4
man 97 95,4 94,5 92,8 94,4 95,8
leeftijd
15-24 jaar 91,4 88,9 88,3 89,2 89,2 92,2
25-44 jaar 97,6 96,2 95,2 93,7 95,4 96,6
45-64 jaar 96,9 96,1 95,3 93,3 94,3 95,9
opleiding
lager opgeleid 93,8 91,6 90,6 87,7 90 92,2
middelbaar opgeleid 96,8 95,5 94,4 92,5 93,9 95,8
hoger opgeleid 97,9 97 96,6 96 96,5 97,3
herkomst
autochtone Nederlander 97 95,9 95,4 93,9 95,1 96,4
westerse migrant 95,1 94,2 92,5 91,4 92,8 94,8
niet-westerse migrant 91,6 88,4 85,8 83,6 86,8 91

Bron:CBS (StatLine)

Afname van het aandeel vaste aanstellingen zet door

De werkenden kunnen in drie categorieën verdeeld worden:

  • werknemers met een vaste arbeidsrelatie;
  • werknemers met een flexibele arbeidsrelatie;
  • zelfstandigen.

Tussen 2016 en 2018 bleef het totale aandeel werknemers (in vaste en flexibele arbeidsrelaties) stabiel op circa 84%. Binnen die groep is echter een verschuiving gaande richting meer flexibele arbeidsrelaties.
Sinds 2008 neemt het aandeel vaste banen gestaag af, en die trend zet verder door in het eerste kwartaal van 2018. Binnen de groep met een flexibele arbeidsrelatie lijkt de kans op een vaste aanstelling wel voorzichtig toe te nemen. Had in de jaren van de crisis circa 15% van de werknemers in flexibele banen uitzicht op een vaste aanstelling, in het eerste kwartaal van 2018 ligt dit aandeel op bijna 20%. Of het uitzicht daadwerkelijk tot een vaste aanstelling leidt, valt op basis van de data niet op te maken.

Het aandeel zelfstandigen in de werkzame beroepsbevolking neemt iets af ten opzichte van 2016 (van 16% naar 15,8%); wel is het absolute aantal zelfstandigen licht gestegen in deze periode.
Dit afvlakken van de groei van het aandeel van zelfstandigen is al in 2016 geconstateerd, zie ook: De sociale staat van Nederland 2017. Een mogelijke verklaring is dat in een aantrekkende arbeidsmarkt minder personen noodgedwongen als zelfstandige aan de slag gaan. Een tweede mogelijke verklaring is de invoering van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet Dba) in 2016, die schijnzelfstandigheid zou tegengaan. Hierbij zou het vooral om een signaalfunctie gaan – de uitvoering van de wet is opgeschort.

Aandeel vaste arbeidsrelaties blijft afnemen

vaste arbeidsrelatie 2008 2010 2012 2014 2016 2018
totaal
totaal 69,1 68,2 66,9 64,1 62,2 61,8
geslacht
vrouw 69 68,9 67,9 65,3 63 62,1
man 69,1 67,7 66,1 63 61,6 61,5
leeftijd
15-24 jaar 45,6 40,9 37,1 31,8 27,7 28,5
25-44 jaar 73,6 73,2 71,5 68,2 66,9 66,4
45-65 jaar 73 72,8 73,1 71,4 70 69,5
opleiding
lager opgeleid 63,1 62,3 61,5 57,2 52,8 52,2
middelbaar opgeleid 70 68,9 67,7 64,6 62,8 62
hoger opgeleid 73 71,8 70 67,8 67,3 67
herkomst
autochtone Nederlander 70,1 69,1 68,1 65,3 63,5 63,6
westerse migrant 67,2 66,8 63,9 61,9 59,7 58,1
niet-westerse migrant 62,3 61,8 60,9 55,8 54,5 53,1
flexibele arbeidsrelatie 2008 2010 2012 2014 2016 2018
totaal
totaal 17,1 17,4 18,5 20,3 21,8 22,4
geslacht
vrouw 20,2 20,1 20,9 22,6 24,3 25,4
man 14,5 15 16,4 18,4 19,6 19,7
leeftijd
15-24 jaar 50,4 54,6 58,7 63 66,5 66,8
25-44 jaar 13,3 13,3 14,5 17,3 18,4 18,9
45-65 jaar 8,1 7,9 7,8 8,1 9,1 9,6
opleiding
lager opgeleid 25,2 25,4 26 29,7 33,4 35,4
middelbaar opgeleid 16,5 17 18,6 20,4 22 22,6
hoger opgeleid 10,9 11,6 12,7 14,3 14,7 15
herkomst
autochtone Nederlander 15,8 16,1 17,3 19 20,4 20,4
westerse migrant 18,0 18,3 19,9 20,6 23,2 24,4
niet-westerse migrant 27,9 26,9 27,2 31,1 31,6 33,8
zelfstandig 2008 2010 2012 2014 2016 2018
totaal
totaal 13,8 14,4 14,6 15,6 16 15,8
geslacht
man 16,3 17,3 17,5 18,6 18,8 18,7
vrouw 10,7 11,1 11,2 12,2 12,8 12,5
leeftijd
15-24 jaar 4 4,5 4,2 5,2 5,7 4,7
25-44 jaar 13 13,5 14 14,5 14,7 14,7
45-65 jaar 18,9 19,4 19,1 20,5 20,9 20,9
opleiding
lager opgeleid 11,7 12,3 12,4 13,1 13,8 12,4
middelbaar opgeleid 13,5 14,1 13,7 15 15,3 15,4
hoger opgeleid 16,1 16,6 17,2 17,9 17,9 18
herkomst
autochtone Nederlander 14,1 14,8 14,7 15,7 16,1 16
westerse migrant 14,9 14,9 16,4 17,5 17 17,5
niet-westerse migrant 9,8 11,2 12 13,1 13,8 13,2

a2018 betreft het eerste kwartaal van 2018.

Bron:CBS (StatLine) SCP-bewerking

Tevredenheid fluctueert bij werknemers, zelfstandigen minder burn-outklachten

De tevredenheid van werknemers met de arbeidsomstandigheden en het werk fluctueert over de jaren. 2010 was een hoogtepunt in de tevredenheid, zoals gemeten in de Nationale enquête arbeidsomstandigheden (NEA). In dat jaar gaf 77,2% van de werknemers aan (zeer) tevreden te zijn met de arbeidsomstandigheden en 78,8 % (zeer) tevreden met het werk (zie de figuur hierna). In 2014 daalden beide indicatoren.

Na de crisisjaren leek een voorzichtige toename van de tevredenheid van de werknemers op te treden, maar dat herstel zette niet door – in 2017 nam de tevredenheid met zowel de arbeidsomstandigheden als het werk weer af. In deze meest recente meeting van de NEA gaf 72,3% van de werknemers aan (zeer) tevreden te zijn met de arbeidsomstandigheden en 76,1% (zeer) tevreden met het werk. In de Zelfstandigen enquête arbeid (ZEA) wordt de tevredenheid van de klassieke zzp’ers en de nieuwe zzp’ers gemeten. Tussen 2015 en 2017 zijn vooral klassieke zzp’ers minder tevreden geworden met zowel de arbeidsomstandigheden als hun werk.

De daling in tevredenheid gaat gepaard met een toename van serieuze burn-outklachten. Burn-outklachten zijn een belangrijke oorzaak van ziekteverzuim en vormen een risicofactor voor duurzame inzetbaarheid van werkenden. In 2017 rapporteerde 8% van de nieuwe zzp’ers burn-outklachten, onder de werknemers was het 2 keer zo veel.

Fluctuerende tevredenheid en toenemende burn-outklachten

is (zeer) tevreden met arbeidsomstandigheden 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
nieuwe zzp'er 78,9 78,5
klassieke zzp'er 78,8 76,8
werknemer 76,1 77,2 75,6 73,1 73,2 73,5 72,3
is (zeer) tevreden met werk 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
nieuwe zzp'er 81,8 81,3
klassieke zzp'er 82 79,7
werknemer 78,4 78,8 78,2 76,5 76,4 77 76,1
heeft burn-outklachten 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
nieuwe zzp'er 7,4 8,1
klassieke zzp'er 6,2 9
werknemer 12,7 13,1 13,1 14,4 13,4 14,6 15,9

aDe tevredenheid met werk en die met arbeidsomstandigheden kennen een trendbreuk die de overige variabelen in de NEA ook kennen. Van tevredenheid met arbeidsomstandigheden en tevredenheid met werk heeft vervolgonderzoek echter uitgewezen dat deze trendbreuk hoogstwaarschijnlijk verwaarloosbaar klein is geweest (Mars et al. 2016). Om deze reden presenteren we deze variabelen als een ononderbroken reeks.

Bron:Hooftman et al. (2016, 2017); Lautenbach et al. (2017); TNO/CBS (NEA’08-’15; ZEA’17) SCP-bewerking

Verdeling tussen betaald werk en zorgtaken 

Voor of na een werkdag kunnen mensen ook erg druk zijn met huishouden en zorgtaken. Dit grensgebied tussen het werkdomein en de privésfeer biedt interessante vragen. Hoeveel tijd zijn Nederlanders kwijt aan werk en zorgtaken en welke ontwikkelingen en verschillen tussen bevolkingsgroepen doen zich hier voor? Met het Tijdsbestedingsonderzoek (TBO) kan hier meer inzicht in gegeven worden.

Het totaal aan uren besteed aan betaald werk en zorgtaken is tussen 2006 en 2016 gelijk gebleven: gemiddeld rond de 49 uur in de week.
In de verhoudingen van tijd besteed aan werk- en zorgtaken zijn wel verschuivingen zichtbaar. Het aantal uren dat gemiddeld wordt besteed aan betaald werk is tussen 2006 en 2016 iets toegenomen, van 25,3 tot 27,1 uur. Voornamelijk vrouwen zijn in die periode meer gaan werken, hoewel zij gemiddeld per week nog beduidend minder werken dan mannen (21,3 versus 32,9 uur in 2016). In dezelfde periode is het gemiddelde aantal uren dat besteed werd aan zorg voor het huishouden en anderen juist afgenomen, van 24,3 tot 21,9 uur. De daling is terug te zien bij zowel 35-plussers als 35-minners, en verder voornamelijk bij lageropgeleiden en vrouwen. Vrouwen besteden in 2016 gemiddeld nog steeds aanzienlijk meer tijd (26,9 uur) aan zorgtaken dan mannen (16,9 uur), terwijl de opleiding geen verschil meer maakt in tijd besteed aan zorgtaken.

Als wij naar de combinatie van betaalde en onbetaalde arbeid kijken, dan besteden mannen en vrouwen daar gemiddeld evenveel tijd aan. Er is geen verschil te zien in de hoeveelheid tijd die hoger- en lageropgeleiden aan zorgtaken besteden, maar door hun actievere deelname op de arbeidsmarkt komt de totale tijdsbesteding van hogeropgeleiden hoger uit dan die van mensen in andere opleidingscategorieën. Niet verrassend zijn ouders met kleine kinderen (onder de 12 jaar) het drukst en besteden ze vooral meer tijd aan zorgtaken dan mensen zonder (jonge) kinderen. Overigens is de tijd besteed aan zorgtaken tussen 2006 en 2016 bij mensen met én zonder jonge kinderen teruggelopen.

Verschillen in de tijdsbesteding aan betaald werk hangen ook samen met achtergrondkenmerken: mannen besteden meer tijd aan betaald werk dan vrouwen, 18-34-jarigen werken meer dan 35-64-jarigen, en hogeropgeleiden werken meer dan lageropgeleiden.

Verschuivingen in tijdsbesteding aan arbeid en zorg

betaald werk 2006 2011 2016
totaal
totaal 25,3 27,3 27,1
geslacht
vrouw 19 20 21,3
man 31,5 34,7 32,9
leeftijd
18-34 jaar 27,6 28,7 29,8
35-64 jaar 24,1 26,7 25,7
opleiding
lager opgeleid 19,6 19,6 19,6
middelbaar opgeleid 26,1 26,9 26,6
hoger opgeleid 29 32,2 30,8
tijdseisen
kind < 12 jaar 27,2 28,8 28
geen kind < 12 jaar 24,4 26,7 26,9
betaald werka 32,7 35,4 35
geen betaald werka 3,4 1,1 2,9
zorg voor het huishouden en anderen 2006 2011 2016
totaal
totaal 24,3 22,2 21,9
geslacht
vrouw 30,2 27,6 26,9
man 18,4 16,7 16,9
leeftijd
18-34 jaar 19,4 16,8 16,3
35-64 jaar 26,7 24,7 24,8
opleiding
lager opgeleid 27,5 24,5 22,5
middelbaar opgeleid 22,7 21,1 21,4
hoger opgeleid 23,5 21,9 22,2
tijdseisen
kind < 12 jaar 31,9 28,7 29,7
geen kind < 12 jaar 21 19,6 19,2
betaald werka 23,2 21,4 20,8
geen betaald werka 33,7 32,4 31

aExclusief de groep schoolgaanden/studerenden.

Bron:SCP (TBO’06); SCP/CBS (TBO’06, ’16)

Toenemende gevoelens van opgejaagdheid

In het Tijdsbestedingsonderzoek (TBO) hebben mensen gedurende een week iedere dag aangegeven hoe opgejaagd zij zich die dag voelden. Daaruit blijkt dat de ervaren opgejaagdheid tussen 2006 en 2011 is toegenomen; ook in 2016 ligt dit hoger dan in 2006. Voelde in 2006 nog 1 op de 3 Nederlanders zich ten minste 1 dag per week opgejaagd, dit aandeel was bijna 40% in 2016. Hogeropgeleiden en mensen met kleine kinderen voelen zich relatief vaak opgejaagd, wat overeenkomt met de eerdere observatie dat deze groepen ook de meeste tijd besteden aan het totaal van arbeid en zorg.

Mannen zijn in totaal meer tijd kwijt aan de combinatie van arbeid en zorg, maar toch voelen vrouwen zich in een week vaker opgejaagd dan mannen. Een verklaring kan liggen in verschillen in de vrije tijd. Zo hebben vrouwen minder vrije tijd dan mannen Vrije tijd en blijkt uit onderzoek ook dat vrouwen in hun vrije tijd minder kunnen uitrusten; dit komt onder andere doordat zij zich verantwoordelijk voelen voor hun partner en kinderen (Portegijs et al. 2016).

Verschillen in gevoelens van opgejaagdheid

2006 2011 2016
totaal
totaal 31 43 39
geslacht
vrouw 33 48 44
man 29 38 35
leeftijd
18-34 jaar 39 49 44
35-64 jaar 28 40 37
opleiding
lager opgeleid 25 39 30
middelbaar opgeleid 32 41 37
hoger opgeleid 35 47 46
tijdseisen
kind < 12 jaar 34 53 46
geen kind < 12 jaar 30 39 37
betaald werka 32 42 41
geen betaald werka 28 40 31

aExclusief de groep schoolgaanden/studerenden.

Bron:SCP (TBO’06); SCP/CBS (TBO’06, ’16)

Literatuur

CBP (2018). Juniraming 2018. Economische vooruitzichten 2018 en 2019. Den Haag: Centraal Planbureau (CPB Policy Brief | 2018/09).

Graaff-Zijl, M. de, H. Erken, D. Lanser, W. van den Berge en E. van Loon (2014). Labour market responses to the great recession. In: G. Gelauff, D. Lanser, A. van der Horst en A. Elbourne (red.), Roads to recovery (p. 78-104). Den Haag: Centraal Planbureau.

Hooftman, W.E., G.M.J. Mars, B. Janssen, E.M.M. de Vroome, J.J.M. Michiels, A.J.S.F. Pleijers en S.N.J. van den Bossche (2016). Nationale enquête arbeidsomstandigheden 2016. Leiden/Heerlen: TNO / Centraal Bureau voor de Statistiek.

Hooftman, W.E., G.M.J. Mars, B. Janssen, E.M.M. de Vroome, B.J.M. Janssen, M.M.M.J. Ramaekers, S.N.J. van den Bossche (2017). Nationale enquête arbeidsomstandigheden 2017. Leiden/Heerlen: TNO / Centraal Bureau voor de Statistiek.

Lautenbach, H., W. van der Torre, E.M.M. de Vroome, B. Janssen, B. Wouters en S.N.J. van den Bossche (2017). Zelfstandigen enquête arbeid 2017. Methodologie en globale resultaten. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek / TNO Prevention, Work & Health.

Mars, G., J. Michiels en R. Willems (2016). Follow-up analyse methodebreuk Nationale enquête arbeidsomstandigheden 2014. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Portegijs, W., M. Cloïn, R. Roodsaz en M. Olsthoorn (2016). Lekker vrij!? Vrije tijd, tijdsdruk en de relatie met de arbeidsduur van vrouwen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Deze kaart citeren

Karpinska, K. (2018). Betaald werk en zorgtaken. In: De sociale staat van Nederland 2018. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/ssn2018/betaald-werk-en-zorgtaken.

Informatie noten

Het CBS maakt onderscheid in werkzame en werkloze beroepsbevolking: personen die betaald werk hebben (werkzaam) of die geen betaald werk hebben maar dat wel zoeken en er direct voor beschikbaar zijn (werkloos). Het gaat hierbij om personen die in Nederland wonen (exclusief de institutionele bevolking).

Cijfers CBS, niet in figuur.

De intensiteit van de burn-outklachten wordt in de NEA en ZEA op basis van de volgende items gemeten:

  1. Ik voel me emotioneel uitgeput door mijn werk.
  2. Aan het einde van een werkdag voel ik me leeg.
  3. Ik voel me moe als ik ’s morgens opsta en geconfronteerd word met mijn werk.
  4. Het vergt heel veel van mij om de hele dag met mensen te werken.
  5. Ik voel me compleet uitgeput door mijn werk.

Respondenten lijden aan serieuze burn-outklachten als ze 3,20 of hoger scoren op de zevenpuntsschaal. Deze score betekent dat respondenten vaker dan eens per maand last hebben van burn-out symptomen.

Dit is een onderzoek waarmee het SCP al sinds 1975 de tijdsbesteding van Nederlanders in kaart brengt. Iedere 5 jaar wordt aan een grote groep mensen gevraagd om gedurende een week hun tijdsbesteding in een dagboek bij te houden. Zie voor meer informatie deze pagina: https://www.scp.nl/over-scp/data-en-methoden/onderzoeksbeschrijvingen/tijdsbestedingsonderzoek-tbo.

Op basis van de huidige gegevens kunnen wij geen verband leggen tussen de eerdere gepresenteerde gegevens over burn-outklachten en de ervaren tijdsdruk – de meting van burn-outklachten betreft enkel een werksituatie; de ervaren tijdsdruk werd in het algemeen gemeten.