De sociale staat van Nederland 2018

9 / 12

Wonen

Auteurs: Jeanet Kullberg en Michiel Ras

In de loop van de jaren negentig is de tevredenheid met de woning op een hoog niveau gekomen, na jaren van hoogconjunctuur, nieuwbouw en wijkvernieuwing en -verbetering. De tevredenheid is pas met de recente economische crisis wat verminderd, en is in 2015 (het laatst beschikbare meetjaar) nog niet helemaal terug op het oude peil.

De schaarste aan woningen verschilt steeds meer tussen verschillende regio’s; (rand)stedelijke regio’s komen in dit opzicht tegenover krimpregio’s te staan. Daarentegen is de waardering van de woonomgeving minder ongelijk aan het worden: het ervaren voordeel van landelijke gemeenten waar het rustig en ruim wonen is, neemt af.
Vooral in achterstandswijken werd de achterstand teruggebracht. De sociale huursector is steeds meer het domein van mensen met een laag inkomen geworden; mensen met een wat hoger inkomen zoeken een woning in de particuliere sector. Jonge mensen (tot 35 jaar) betalen aanzienlijk meer voor een woning dan oudere. Dit heeft te maken met aangescherpte financieringsvoorwaarden voor koopwoningen, (abrupte) huurverhogingen en de toevlucht van jongeren tot (relatief dure) particuliere huurwoningen.

Huur of koop?

Bijna 60% van de Nederlandse huishoudens woont in een koophuis; in 2006 lag dit aandeel nog op 53%. Vooral de hogere en middeninkomens hebben een koophuis; zij hebben de meeste mogelijkheden om een hypotheek af te sluiten. Meer dan de helft van alle Nederlandse huishoudens heeft een koophuis waarop een lening rust. Dat is meer dan in andere Europese landen, behoudens Zweden. Ongeveer een derde van de Nederlandse huishoudens woont in een corporatiewoning. Dit aantal nam het afgelopen decennium af, doordat de woningcorporaties meer woningen verkochten of sloopten dan er bijgebouwd werden.

Ongeveer 10% van de woningen zijn particuliere huurwoningen. Dit aandeel is klein vergeleken met de corporatiewoningen, maar dat komt doordat particuliere verhuur in Nederland al decennialang veel concurrentie heeft van zowel koopwoningen als sociale huurwoningen. Woningeigenaren kunnen hun hypotheekrente voor de belasting aftrekken, en de huren van sociale huurwoningen zijn lager dan de marktprijs en geven in een aantal gevallen recht op huurtoeslag. De laatste jaren neemt het particuliere aanbod niettemin toe. Dit kwam doordat de vraag toenam door de opgelopen wachttijden voor sociale huurwoningen. Ook kan of wil niet iedereen een woning kopen. Daarnaast maakt ook de lage rentestand commercieel verhuren aantrekkelijk.

Corporatiewoningen worden vooral bewoond door lagere en middeninkomens. Van de corporatiewoningen is het merendeel een sociale huurwoning en daarvoor gelden in principe maximale inkomensgrenzen bij instroom. Terwijl het aantal corporatiewoningen afnam, nam het relatieve aantal huurders met een laag inkomen toe. Dat was vooral tussen 2012 en 2015 het geval.

Strengere toewijzingsregels sociale huurwoningen

Sinds 2012 gelden strengere toewijzingsregels voor sociale huurwoningen. De Europese Commissie heeft hierom gevraagd. Van de vrijkomende woningen tot 710,68 euro (prijspeil 2018) mag maximaal 10% worden toegewezen aan huishoudens met een inkomen boven de 40.349 euro en nog eens maximaal 10% aan huishoudens met een inkomen tussen 36.798 en 40.349 euro. Hogere middeninkomens komen zodoende veel minder dan voorheen in aanmerking voor een sociale huurwoning. Deze Europese opdracht heeft ermee te maken dat de grote sociale huursector als staatssteun wordt gezien, die particuliere investeerders ten onrechte op het tweede plan zet.

Naast de strengere toewijzing sinds 2012 nam in de jaren 2014-2016 ook het aantal statushouders toe dat een corporatiewoning kreeg toegewezen. Tot juli 2017 hadden statushouders een voorrangsstatus, maar dat is verlaten, om meer ruimte te geven aan ‘gewone’ woningzoekenden, onder wie starters op de woningmarkt.

Toename eigenwoningbezit en particuliere huurwoningen; bij corporatiewoningen scherpe toename lage inkomens

koopwoning 2006 2009 2012 2015
totaal
totaal 3,786220 4,107101 4,216977 4,314698
leeftijd
≥ 65 jaar 0,670432 0,794025 0,914689 1,074415
35-64 jaar 2,575844 2,769808 2,754903 2,750689
18-34 jaar 0,539945 0,543268 0,547384 0,489593
opleiding
hoger opgeleid 1,678826 1,908402 1,992595 2,116714
middelbaar opgeleid 1,230850 1,416802 1,370754 1,363930
lager opgeleid 0,864293 0,775344 0,809823 0,736976
inkomensklasse
hoogste 20% 1,255393 1,299587 1,362982 1,255206
middelste 60% 2,312935 2,578158 2,637297 2,739264
laagste 20% 0,217892 0,229356 0,216697 0,320227
herkomst
autochtone Nederlander 3,346315 3,574808 3,621082 3,659129
westerse migrant 0,283921 0,351619 0,385492 0,401114
niet-westerse migrant 0,155984 0,180674 0,210403 0,254455
sociale huurwoning 2006 2009 2012 2015
totaal
totaal 2,392897 2,354759 2,240944 2,205044
leeftijd
≥ 65 jaar 0,715331 0,742348 0,731655 0,732564
35-64 jaar 1,210744 1,161793 1,099190 1,044143
18-34 jaar 0,466821 0,450618 0,410062 0,428311
opleiding
hoger opgeleid 0,396749 0,428247 0,396588 0,421066
middelbaar opgeleid 0,661784 0,773903 0,696763 0,741203
lager opgeleid 1,304295 1,143256 1,096803 0,962822
inkomensklasse
hoogste 20% 0,099092 0,097057 0,071752 0,052065
middelste 60% 1,494051 1,422032 1,333676 1,128633
laagste 20% 0,799754 0,835670 0,835517 1,024345
herkomst
autochtone Nederlander 1,732350 1,692851 1,576247 1,537577
westerse migrant 0,261667 0,251665 0,239044 0,236940
niet-westerse migrant 0,398880 0,410243 0,425653 0,430527
particuliere huurwoning 2006 2009 2012 2015
totaal
totaal 0,542131 0,455455 0,383327 0,737404
leeftijd
≥ 65 jaar 0,149416 0,129424 0,085387 0,178355
35-64 jaar 0,213962 0,183095 0,144087 0,266571
18-34 jaar 0,178753 0,142936 0,153853 0,292273
opleiding
hoger opgeleid 0,199760 0,180233 0,172290 0,336478
middelbaar opgeleid 0,163632 0,148825 0,112069 0,227405
lager opgeleid 0,174635 0,124346 0,089725 0,159719
inkomensklasse
hoogste 20% 0,056142 0,041970 0,027562 0,059927
middelste 60% 0,338281 0,279797 0,248784 0,419291
laagste 20% 0,147708 0,133688 0,106981 0,258186
herkomst
autochtone Nederlander 0,426213 0,363267 0,293387 0,565225
westerse migrant 0,068252 0,058004 0,051135 0,112602
niet-westerse migrant 0,047666 0,034184 0,038805 0,059577

Bron:VROM/BZK (WoON’06-’15)

Onder de woningeigenaren stijgt het aandeel ouderen, doordat jongere cohorten die steeds meer woningeigenaren bevatten, ouder worden. Ook het aandeel hoger opgeleide woningeigenaren nam toe, tot ongeveer de helft van alle eigenaren. Corporatiehuurders met een hoog inkomen zijn schaars, maar de aantallen met een hoge opleiding liggen hoger; onder hen zijn bijvoorbeeld studenten. In alle sectoren nam het aandeel bewoners met een migratieachtergrond (inclusief tweede generatie) toe.

Objectieve kwaliteit van de woningen

De kwaliteit van woningen is over een periode van decennia vrij gestaag gestegen, door nieuwbouw en woningverbetering en door sloop van de slechtste woningen. Die veranderingen voltrekken zich geleidelijk. In de crisisjaren is van dat alles minder sprake geweest, zodat de kwaliteit toen nauwelijks veranderde. De kwaliteit is in de figuur hierna gemeten aan de hand van zogeheten woondiensten, een schatting van de kwaliteit op basis van objectieve kenmerken zoals de woninggrootte, het bouwjaar, de onderhoudsconditie en de kwaliteit van de woonbuurt. Het maakt voor deze kwaliteitsmaat niet uit of de woning in een krimpgebied of een zeer gewilde gemeente staat.

Koophuizen hebben over het algemeen een flink hogere kwaliteit dan huurhuizen. Corporatiewoningen scoren gemiddeld wat lager dan particuliere huurwoningen. Sinds 2006 nam de gemiddelde kwaliteit van de koophuizen wat af en die van huurwoningen juist wat toe. Dit kan te maken hebben met sloop van de slechtste huurhuizen, met nieuwbouw en met de verkoop van sociale huurwoningen aan particulieren.
De woningkwaliteit verschilt behalve per woonsector vooral met de leeftijd en het inkomen van de bewoners. Jonge mensen hebben vaak nog een wooncarrière voor de boeg, waarbij de woning aan kwaliteit gaat winnen. En een hoger inkomen geeft ruimte voor een hogere kwaliteit.

Eigen woningen hoogste kwaliteit, corporatiehuurwoningen laagste

2006 2009 2012 2015
eigendom
koopwoning 119 118 118 116
sociale huurwoning 72 73 74 74
particuliere huurwoning 79 81 82 83
leeftijd
18-34 jaar 82 80 82 82
35-64 jaar 107 107 107 105
≥ 65 jaar 94 98 99 101
inkomensklasse
laagste 20% 78 78 80 80
middelste 60% 96 98 98 98
hoogste 20% 128 129 130 127

Bron:VROM/BZK (WoON’06-’15)

Wat betalen we maandelijks voor onze woning?

De maandelijkse uitgaven aan wonen zijn opgebouwd uit netto-uitgaven (de huur of hypotheekuitgaven), energie-uitgaven, watergebruik en lokale lasten zoals gemeentelijke heffingen. De nettowoonuitgaven zijn in de periode 2006-2015, gecorrigeerd voor inflatie, gestegen.De woonuitgaven van eigenaren stegen tot 2012, om daarna weer te dalen; die van vooral corporatiehuurders stegen juist vooral na 2012. In 2013 en 2014 waren er forse huurverhogingen vergeleken met de jaren ervoor en erna. Deze konden voor iets hogere inkomens oplopen tot 6,5% per jaar. Bij bewonerswisseling kan de huur in één keer worden opgetrokken en dat gebeurde in die jaren gemiddeld met ruim 15%. Het prijsverschil tussen corporatiehuurwoningen en particuliere huurwoningen is groter dan het objectieve kwaliteitsverschil.

Totale woonuitgaven stijgen tot 2012, daarna dalen zij

totaal 2006 2009 2012 2015
netto woonlasten 468 497 511 501
energie en water 195 188 176 144
lokale lasten 52 54 55 56
koopwoning 2006 2009 2012 2015
netto woonlasten 501 547 561 515
energie en water 219 215 200 164
lokale lasten 60 62 63 61
sociale huurwoning 2006 2009 2012 2015
netto woonlasten 401 394 404 444
energie en water 160 145 137 109
lokale lasten 43 44 43 50
particuliere huurwoning 2006 2009 2012 2015
netto woonlasten 517 574 555 585
energie en water 183 168 150 126
lokale lasten 41 43 43 50

Bron:VROM/BZK (WoON’06-’15)

Naast de nettowoonlasten zijn er lasten van lagere overheden (gemeentelijke en waterschapslasten). Deze waren ongeveer 10 keer kleiner en bewegen zich ruwweg in dezelfde richting. De uitgaven aan energie en water daalden juist langzaam over de tijd. Het gasverbruik neemt over de tijd af door betere isolatie en betere cv-installaties. In 2012 lagen de uitgaven 10% lager dan in 2006. In het gebruikte onderzoek liggen ze in 2015 nog flink lager, maar dit is geflatteerd. De energieuitgaven in dat jaar zijn gebaseerd op het verbruik in 2014, een jaar waarin weinig gestookt hoefde te worden door een hoge gemiddelde buitentemperatuur. Bij alle onderscheiden eigendomsverhoudingen dalen de energieuitgaven en vormen zij in wisselende mate een tegenwicht voor de stijgende nettowoonuitgaven.

Sinds 2006 zijn de totale woonuitgaven gestegen voor verschillende leeftijds- en inkomensgroepen. Een hoger inkomen gaat weliswaar samen met hogere uitgaven, maar woonuitgaven zijn eerder problematisch onder mensen met een laag inkomen, voor wie de resterende bestedingsruimte beperkt is. De laagste woonuitgaven hebben – gemiddeld genomen – de ouderen. De woningeigenaren onder hen hebben vaker hun hypotheek (deels) afbetaald, en de huurders, die al lang in dezelfde woning zitten, hebben geringere huurstijgingen meegemaakt.

Hoe tevreden zijn we?

In Nederland ligt de tevredenheid met de woning hoog; in totaal is bijna 90% tevreden of zeer tevreden. Vooral woningeigenaren zijn tevreden met hun woning. De kwaliteit ervan is gemiddeld genomen ook het hoogst. Daarbij komt dat koophuizen, nog los van de kwaliteit, een andere gevoelswaarde hebben dan huurwoningen; er kan naar hartenlust aan geklust worden en mensen die een woning kopen, doen dat meestal voor langere tijd. Het kwaliteitsverschil tussen huur- en koophuizen is echter groter dan het verschil in tevredenheid; mensen met een huurhuis zijn, gegeven de kwaliteit van hun woning, dus meer tevreden dan woningeigenaren.
Ook huurders in de particuliere sector zijn relatief tevreden, terwijl ze naar verhouding het meest betalen voor hun woonkwaliteit. Dit kan ermee te maken hebben dat ze een eigen referentiegroep hebben, bijvoorbeeld huurders die ook op de vrije markt zoeken en misschien nog meer betalen of moeite hebben een huis te vinden.

Bewoners zijn ook tevredener naarmate hun inkomen, leeftijd en, in mindere mate, hun opleiding hoger zijn. Mensen van niet-westerse afkomst zijn gemiddeld genomen minder tevreden, hoewel deze relatief lage score in een langere reeks van jaren wel aanzienlijk is verbeterd. Over de hele linie nam de tevredenheid met de woning in de periode 2006-2015 iets af, zowel onder woningeigenaren als onder huurders. De afgenomen tevredenheid gedurende de crisisjaren heeft te maken met onvoldoende mogelijkheden om door verhuizing woonwensen te vervullen, bij gebrek aan nieuwbouw of aan inkomenszekerheid (Blijie et al. 2016). Inmiddels is de woningmarkt weer aangetrokken.

Woningeigenaren meest tevreden met de woning, niet-westerse migranten het minst

zeer tevreden 2006 2009 2012 2015
totaal
totaal 47,9 47,9 44,2 40,1
leeftijd
18-34 jaar 27,1
35-64 jaar 40,1
≥ 65 jaar 48
opleiding
lager opgeleid 37,2
middelbaar opgeleid 37,1
hoger opgeleid 44,5
inkomensklasse
laagste 20% 31,8
middelste 60% 39
hoogste 20% 53,3
herkomst
autochtone Nederlander 43
westerse migrant 36,9
niet-westerse migrant 21,2
eigendom
koopwoning 62,5 60,4 53,9 50,1
sociale huurwoning 28,4 28,8 28,4 24,6
particuliere huurwoning 31,6 33,6 30,6 27,7
tevreden 2006 2009 2012 2015
totaal
totaal 41,8 42,1 44,9 46,8
leeftijd
18-34 jaar 53
35-64 jaar 46,3
≥ 65 jaar 44,1
opleiding
lager opgeleid 47,9
middelbaar opgeleid 48,3
hoger opgeleid 45
inkomensklasse
laagste 20% 47,9
middelste 60% 48,3
hoogste 20% 40,9
herkomst
autochtone Nederlander 46,4
westerse migrant 48
niet-westerse migrant 48,6
eigendom
koopwoning 34,3 36,1 41 43,6
sociale huurwoning 52,4 51,3 51,4 51,5
particuliere huurwoning 48,2 49 49,8 51,7
niet tevreden, maar ook niet ontevreden 2006 2009 2012 2015
totaal
totaal 6,4 6,5 7,4 9,4
leeftijd
18-34 jaar 13,8
35-64 jaar 9,7
≥ 65 jaar 6
opleiding
lager opgeleid 10,1
middelbaar opgeleid 10,4
hoger opgeleid 8
inkomensklasse
laagste 20% 12,9
middelste 60% 9,6
hoogste 20% 4,6
herkomst
autochtone Nederlander 8
westerse migrant 10,8
niet-westerse migrant 18,2
eigendom
koopwoning 2,4 2,8 4 5
sociale huurwoning 11,5 12,2 12,8 16
particuliere huurwoning 12,8 11 13,3 15,2
ontevreden 2006 2009 2012 2015
totaal
totaal 2,8 2,6 2,5 2,7
leeftijd
18-34 jaar 4,3
35-64 jaar 2,8
≥ 65 jaar 1,5
opleiding
lager opgeleid 3,3
middelbaar opgeleid 3
hoger opgeleid 1,9
inkomensklasse
laagste 20% 5,2
middelste 60% 2,3
hoogste 20% 0,9
herkomst
autochtone Nederlander 2
westerse migrant 3,2
niet-westerse migrant 7,5
eigendom
koopwoning 0,7 0,6 0,9 1
sociale huurwoning 5,5 5,7 5,3 5,6
particuliere huurwoning 5,5 4,8 3,8 4
zeer ontevreden 2006 2009 2012 2015
totaal
totaal 1 0,9 0,9 1
leeftijd
18-34 jaar 1,8
35-64 jaar 1,1
≥ 65 jaar 0,4
opleiding
lager opgeleid 1,5
middelbaar opgeleid 1,2
hoger opgeleid 0,6
inkomensklasse
laagste 20% 2,1
middelste 60% 0,9
hoogste 20% 0,3
herkomst
autochtone Nederlander 0,6
westerse migrant 1,1
niet-westerse migrant 4,5
eigendom
koopwoning 0,1 0,1 0,2 0,3
sociale huurwoning 2,2 2 2 2,4
particuliere huurwoning 1,9 1,6 2,4 1,4

Bron:VROM/BZK (WoON’06-’15)

De tevredenheid met de woonomgeving ligt in de meest stedelijke gemeenten lager dan in de rest van Nederland, maar het contrast neemt geleidelijk af: de stad zit in de lift. Daarentegen is in krimpgemeenten de leefbaarheid in het algemeen hoog, maar tanende. In de zogenaamde krachtwijken is de tevredenheid het laagst, maar in de periode tot 2012, het jaar waarin het krachtwijkenbeleid werd afgebouwd, steeg de tevredenheid juist daar het meest.
Kijken we naar de tevredenheid met de woonomgeving van woningeigenaren, sociale en particuliere huurders, dan bleven de waarderingsverschillen tussen 2006 en 2015 vergelijkbaar. Woningeigenaren zijn het meest tevreden, corporatiehuurders het minst.

Tevredenheid met de woonomgeving daalde de laatste jaren

zeer tevreden 2006 2009 2012 2015
type wijk
40 krachtwijken 15,26 15,32 14,61 11,97
grootste 4 gemeenten 27,04 26,5 26,4 24,33
grootste 21 gemeenten 31,01 28,97 28,56 25,09
overig 37,97 35,58 34,59 32,16
eigendom
koopwoning 42,31 38,17 36,99 34,19
sociale huurwoning 23,76 23,83 22,61 20,21
particuliere huurwoning 33,28 35,04 31,91 29,81
tevreden 2006 2009 2012 2015
type wijk
40 krachtwijken 48,69 48,74 52,2 50,88
grootste 4 gemeenten 48,28 49,45 49,4 49,95
grootste 21 gemeenten 51,08 50,38 53,03 52,84
overig 49,91 50,35 52,17 52,95
eigendom
koopwoning 47,08 49,43 51,33 52,26
sociale huurwoning 54,45 52,11 53,76 53,35
particuliere huurwoning 50,69 48,37 48,44 51,18
niet tevreden, maar ook niet ontevreden 2006 2009 2012 2015
type wijk
40 krachtwijken 16,57 18,14 18,64 21,21
grootste 4 gemeenten 12,29 13,35 14,42 15,55
grootste 21 gemeenten 9,92 12,57 11,43 14,07
overig 6,99 8,72 9,01 10,2
eigendom
koopwoning 6,68 8,44 8,34 9,65
sociale huurwoning 10,66 12,83 13,85 15,73
particuliere huurwoning 9,8 9,91 12,06 12,8
ontevreden 2006 2009 2012 2015
type wijk
40 krachtwijken 14,64 13,29 10,91 11,37
grootste 4 gemeenten 9,21 8,4 7,3 7,17
grootste 21 gemeenten 6,18 6,53 5,41 5,97
overig 4,25 4,28 3,36 3,78
eigendom
koopwoning 3,37 3,34 2,7 3,06
sociale huurwoning 8,46 8,63 7,38 8
particuliere huurwoning 4,85 5,3 5,85 4,91
zeer ontevreden 2006 2009 2012 2015
type wijk
40 krachtwijken 4,84 4,51 3,63 4,57
grootste 4 gemeenten 3,18 2,3 2,48 3,01
grootste 21 gemeenten 1,8 1,55 1,57 2,03
overig 0,88 1,08 0,88 0,91
eigendom
koopwoning 0,57 0,61 0,64 0,84
sociale huurwoning 2,67 2,6 2,39 2,71
particuliere huurwoning 1,37 1,39 1,74 1,3

Bron:VROM/BZK (WoON’06-’15)

Verschillen in waardering woonomgeving particuliere en sociale huursector

Het verschil in tevredenheid met de woonomgeving tussen huurders in de sociale en particuliere huursector nam de laatste jaren toe. De waardering voor de woonomgeving verschilt ook meer dan de waardering voor de woningen, die in de particuliere sector duurder zijn, gemeten naar eenheid woningkwaliteit. Dat de omgeving van sociale huurwoningen minder wordt gewaardeerd, houdt mogelijk verband met een sterkere selectie van huurders in de particuliere sector. Particuliere verhuurders kunnen selectief zijn als het gaat om de kredietwaardigheid van de huurder, maar ook bij persoonlijke problematiek van de huurder of gevreesde weerstanden onder andere huurders. Zo deed De Groene Amsterdammer onderzoek naar discriminatie op de particuliere huurmarkt bij het selecteren van huurders. Van de 50 benaderde makelaars hadden er 46 geen bezwaar om op verzoek van de verhurende partij geen mensen met een migratieachtergrond in de woning te laten (Elibol en Tielbeke 2018). Indicatief voor selectieve particuliere verhuur is ook dat de overlast van directe buren in de sociale huursector vrij hoog is en toenam, terwijl die in de particuliere sector juist iets afnam.

Overlast medebewoners vooral gestegen in sociale huurwoningen

2006 2009 2012 2015
totaal 5,35 6,17 6,03 6,59
koopwoning 2,86 3,68 3,57 4,15
sociale huurwoning 9,01 10,29 10,45 11,29
particuliere huurwoning 6,57 7,26 7,2 6,82

Bron:VROM/BZK (WoON’06-’15)

Literatuur

Blijie, B., K. Gopal, R. Steijvers en W. Faessen (2016). Wonen in beweging. De resultaten van het WoonOnderzoek Nederland 2015. Den Haag: ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties / Centraal Bureau voor de Statistiek.

Elibol, R. en J. Tielbeke (2018) ‘Rachid is ook gewoon een nette jongen’. Onderzoek Discriminatie op de woningmarkt. In: De Groene Amsterdammer, nr. 13, 28 maart 2018.

Ras, M., E. Eggink, E. van Gameren en I. Ooms (2006). Uitgerekend wonen. Een model voor de vraag van huishoudens naar wonen en de gevolgen van beleidswijzigingen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Deze kaart citeren

Kullberg, J. en M. Ras (2018). Wonen. In: De sociale staat van Nederland 2018. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/ssn2018/wonen.

Informatie noten

Particuliere verhuurders zijn institutionele beleggers (pensioenfondsen, verzekerings- en beleggingsmaatschappijen) en particuliere personen die woningen op commerciële basis verhuren of laten verhuren.

Het Woononderzoek Nederland (WoON) is het grootste landelijk onderzoek in Nederland op het gebied van wonen en woonomgeving. Het doel van dit onderzoek is het verzamelen van statistische informatie over de huidige, vorige en gewenste huisvestingssituatie (woning en woonomgeving) van huishoudens en personen, inclusief de woonuitgaven.