De sociale staat van Nederland 2018

1 / 12

Bevolking en economie

Auteurs: Jeroen Boelhouwer en Cretien van Campen

De leefsituatie van Nederlanders wordt voor een belangrijk deel bepaald door omstandigheden die buiten de directe invloedssfeer van de burger liggen. Het gaat bijvoorbeeld om demografische, sociale en economische ontwikkelingen in Nederland en in de Europese Unie (EU). Wij bespreken hier de voor de leefsituatie van de burger belangrijkste ontwikkelingen op het maatschappelijk speelveld.

In de afgelopen 10 jaar is de Nederlandse bevolking met 4% gegroeid, maar het aantal huishoudens groeide bijna 2 keer zo snel. In dezelfde periode nam de economische groei eerst af, als gevolg van de economische crisis, om na 2013 weer te stijgen; het bruto binnenlands product (bbp) ligt inmiddels ruim 6% boven het niveau van 2008.

De Nederlandse bevolking is toegenomen

Demografische ontwikkelingen als vergrijzing en verkleuring van de bevolking en verdunning van huishoudens hebben gevolgen voor verschillende terreinen van de leefsituatie, zoals gezondheid, veiligheid, participatie, recreatie of het wonen. In de periode 2008-2017 is de Nederlandse bevolking toegenomen met 4%, van 16,4 miljoen tot 17,1 miljoen personen (zie onderstaande figuur). Het aantal huishoudens is echter 2 keer zo sterk gestegen, van bijna 7,2 miljoen naar 7,8 miljoen (toename van bijna 8%). Een belangrijke oorzaak is de groei van het aandeel alleenstaanden ten opzichte van meerpersoonshuishoudens. Dat komt op zijn beurt door onder meer een toename van het aantal echtscheidingen en de vergrijzing (en bijbehorende verweduwing).

Aantal huishoudens groeit 2 keer zo sterk als de bevolking

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
huishoudens 100 101 102 102,8 103,7 104,5 104,8 105,8 106,6 107,6
personen 100 100,5 101 101,5 102 102,3 102,6 103 103,5 104,1

Bron:CBS (StatLine Bevolking)

De vergrijzing neemt toe

De leeftijdsverdeling van de bevolking heeft invloed op de vraag naar publieke voorzieningen. Een relatief jonge bevolking gebruikt bijvoorbeeld meer onderwijs en gezinsuitkeringen, een relatief oudere bevolking meer zorg en pensioenuitkeringen.
Om de invloed van de leeftijdsverdeling van de bevolking te kwantificeren, bestaan er twee maten/indicatoren: de ‘groene druk’ en de ‘grijze druk’. De groene druk is de verhouding tussen het aantal 0-14-jarigen en de potentiële beroepsbevolking (15-64-jarigen), terwijl de grijze druk de verhouding is tussen het aantal 65-plussers en de potentiële beroepsbevolking.

In 2017 was in Nederland de grijze druk, met 28,4%, groter dan de groene druk van 25,0%. In 2008 was de groene druk groter dan de grijze druk; daarna is de groene druk afgenomen en de grijze druk toegenomen. Sinds 2014 is de grijze druk groter dan de groene druk en het verschil neemt toe.

Grijze druk groter dan groene druk in Nederland

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
grijze druk 21,84 22,29 22,82 23,27 24,43 25,5 26,39 27,18 27,81 28,36
groene druk 26,56 26,36 26,19 26,06 26,06 25,98 25,77 25,55 25,24 24,97

Bron:EC (Eurostat)

De groene en grijze druk in Europa

In alle EU-landen is de grijze druk de afgelopen jaren gestegen. De vergrijzing ging in Nederland gedurende de periode 1990-2017 ongeveer even snel als gemiddeld in de EU-landen, maar het beginniveau, en daarmee ook het eindniveau in 2016, was in Nederland iets minder grijs dan gemiddeld in de EU-landen (zie Van der Torre 2017).

Meer mensen met een migratieachtergrond

In Nederland is, zoals in de meeste Europese landen, de bevolkingsgroei door migratie groter dan door natuurlijke aanwas. De open grenzen - onder andere door de toetreding van de meeste Oost-Europese landen tot het Schengenverdrag, dat visumvrij personenverkeer regelt - hebben geleid tot een flinke emigratie uit Oost-Europa naar vaak Midden- en West-Europa, waaronder Nederland. Verder was er de laatste jaren een aanzienlijke toestroom van vluchtelingen uit vooral Syrië, Irak en Eritrea. De toestroom verliep de laatste decennia in golven, wat samenhangt met het uitbreken van oorlogen (vluchtelingen) en economische bewegingen (arbeidsmigranten).

Doordat in de autochtone Nederlandse bevolking per jaar meer mensen overlijden dan er kinderen worden geboren, neemt de aanwas van autochtone Nederlanders gestaag af en is die zelfs negatief sinds 2015. De Nederlandse bevolking blijft echter toenemen, door een positief migratiesaldo en een positieve interne aanwas van personen met overwegend een niet-westerse migratieachtergrond. Het aandeel personen met een migratieachtergrond steeg van 19,6% in 2008 naar 22,1% in 2017 (een groei van 15%). De groei van het aandeel mensen met een niet-westerse migratieachtergrond was iets groter dan die van mensen met een westerse migratieachtergrond (12% versus 18%). De groei was vooral afkomstig uit overige niet-westerse landen.

In 2017 groter aandeel mensen met een migratieachtergrond dan in 2008

totaal 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
soort migratieachtergrond
personen met een westerse migratieachtergrond 8,84 8,97 9,06 9,17 9,3 9,4 9,49 9,63 9,75 9,89
personen met een niet-westerse migratieachtergrond 10,76 10,97 11,21 11,4 11,58 11,72 11,87 12,06 12,35 12,73
niet-westers land
(voormalig) Ned. Antillen en Aruba 0,8 0,82 0,84 0,85 0,86 0,87 0,87 0,88 0,89 0,9
Suriname 2,05 2,05 2,07 2,07 2,07 2,07 2,07 2,06 2,06 2,05
Marokko 2,04 2,07 2,11 2,14 2,17 2,2 2,23 2,25 2,27 2,29
Turkije 2,27 2,29 2,32 2,34 2,35 2,36 2,36 2,35 2,34 2,34
overig niet-westers 3,6 3,74 3,89 4,01 4,13 4,22 4,34 4,52 4,79 5,14

Bron:CBS StatLine

Na een daling van de economische groei, is er na 2013 een stijging

Het bruto binnenlands product (bbp) is over de periode 2008-2017 per saldo met ruim 6% gestegen. De stijging voltrok zich vooral in de afgelopen paar jaren.

De economie groeide, met periodes van krimp, tussen 2008 en 2017 met ruim 6%

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
bruto binnenlands product 100 96,2 97,5 99,1 98,1 97,9 99,4 101,3 103,5 106,5
alternatief beschikbaar bruto inkomen huishouden 100 100,58 101,72 101,22 99,78 97,92 99 99,71 101,42 102,68
netto beschikbaar inkomen huishouden 100 98,31 98,49 98,77 97,36 95,98 97,58 98,88 101,11 102,34
individuele consumptieve besteding huishouden 100 95,51 95,96 95,8 93,61 92,32 92,59 93,98 95,26 97,19

Bron:CBS (StatLine, Nationale rekeningen)

Niet alle economische groei komt ten goede aan huishoudens: een deel van de groei gaat naar bestedingen van de overheid (naar bijvoorbeeld gezondheidszorg, sociale zekerheid, onderwijs of vervoer). Wat voor huishoudens beschikbaar is, valt op te maken via het netto beschikbaar nationaal inkomen en wel dat deel dat terechtkomt bij huishoudens (55% in 2017). Het netto beschikbaar inkomen van huishoudens is per saldo minder gestegen dan het bbp. Dat komt doordat een groter aandeel van het beschikbaar inkomen in de periode 2008-2017 ten gunste kwam van de overheid, met name in de laatste jaren.

Na een stijging van de economische misère, is er na 2013 een daling

Naast de ontwikkeling van het bbp zijn ook de werkloosheid, het overheidstekort en de inflatie belangrijke graadmeters voor economische ontwikkelingen. Deze drie indicatoren nemen we samen in een zogeheten misère-index.

Nederland kent relatief weinig economische misère

werkloosheid 2008 2017
Malta 31,0 26,7
Duitsland 34,7 26,0
Tsjechië 27,3 23,9
Nederland 23,4 28,5
Denemarken 25,3 30,8
Bulgarije 30,3 31,5
Ierland 33,1 33,1
Luxemburg 29,0 29,9
Zweden 31,7 33,1
Slovenië 27,6 32,6
Cyprus 26,0 43,2
Polen 33,8 28,7
Roemenië 31,3 29,0
Finland 32,0 37,5
Oostenrijk 26,9 30,1
Hongarije 35,4 26,9
Slowakije 39,1 36,1
Verenigd Koninkrijk 30,3 27,3
Kroatië 37,3 43,2
België 33,3 33,6
EU28 33,3 37,0
Estland 30,1 30,8
Litouwen 30,8 34,0
Frankrijk 33,6 39,1
Letland 35,6 37,7
Portugal 35,6 38,4
Italië 32,9 43,5
Griekenland 35,4 67,2
Spanje 43,2 57,1
inflatie 2008 2017
Malta 38,5 21,1
Duitsland 28,3 23,2
Tsjechië 46,8 26,8
Nederland 25,9 21,2
Denemarken 33,2 20,2
Bulgarije 75,6 20,7
Ierland 31,0 16,1
Luxemburg 35,5 25,4
Zweden 31,7 24,1
Slovenië 42,8 22,5
Cyprus 36,9 18,1
Polen 36,1 22,8
Roemenië 55,0 20,1
Finland 34,6 18,9
Oostenrijk 31,1 26,0
Hongarije 45,4 26,7
Slowakije 34,7 21,7
Verenigd Koninkrijk 32,7 28,3
Kroatië 44,2 21,3
België 37,5 25,9
EU28 33,3 23,4
Estland 68,8 33,2
Litouwen 71,3 33,6
Frankrijk 30,7 20,5
Letland 92,5 29,4
Portugal 28,1 22,5
Italië 32,7 21,8
Griekenland 36,2 20,4
Spanje 35,7 25,0
begrotingstekort 2008 2017
Malta 38,2 14,9
Duitsland 26,7 22,4
Tsjechië 31,9 21,5
Nederland 25,5 22,9
Denemarken 16,9 23,2
Bulgarije 21,5 23,5
Ierland 46,3 27,0
Luxemburg 16,6 21,8
Zweden 20,6 22,4
Slovenië 30,2 26,1
Cyprus 23,5 20,9
Polen 36,5 31,0
Roemenië 41,7 34,5
Finland 14,0 27,9
Oostenrijk 30,5 28,1
Hongarije 36,8 31,9
Slowakije 33,0 29,0
Verenigd Koninkrijk 41,1 31,6
Kroatië 34,2 23,8
België 29,3 29,0
EU28 33,3 29,0
Estland 33,9 27,0
Litouwen 35,1 24,7
Frankrijk 35,6 33,6
Letland 38,2 27,6
Portugal 37,1 34,8
Italië 33,6 32,8
Griekenland 55,6 23,8
Spanje 38,8 35,1

Bron:EC (Eurostat) SCP-bewerking

In Nederland is de misère lager dan gemiddeld in de Europese Unie (lager begrotingstekort, lagere inflatie en lagere werkloosheid). Inmiddels is Nederland weer nagenoeg aanbeland op het niveau van voor de crisis: na 2008 namen werkloosheid, inflatie en vooral het begrotingstekort toe, maar sinds 2013 (werkloosheid sinds 2014) nemen ze alle drie weer af (zie Van der Torre 2017). Wel is de inflatie in 2017 weer toegenomen. De misère is in 2017 in Europa gemiddeld lager dan in 2008.

Literatuur

Torre, A. van der (2017). Bevolking en economie: het maatschappelijk speelveld. In: R. Bijl, J. Boelhouwer en A. Wennekers (red.), De sociale staat van Nederland 2017 (p. 20-56). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Deze kaart citeren

Boelhouwer, J. en C. van Campen (2018). Bevolking en economie. In: De sociale staat van Nederland 2018. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/ssn2018/bevolking-en-economie.

Informatie noten

Het verschil tussen het bbp en het netto beschikbaar nationaal inkomen bestaat uit de afschrijvingen, het saldo van de primaire inkomens uit en naar het buitenland en het saldo van de inkomensoverdrachten (secundair inkomen) uit en aan het buitenland.

Alle inkomens zijn reëel, dat wil zeggen: weergegeven in constante prijzen (bbp, nni en nbni gedefleerd met prijsindexcijfer bbp; variabelen over sector huishoudens gedefleerd met consumentenprijsindex (cpi)).

De mate waarin een land er niet in slaagt de werkloosheid, de geldontwaarding en het overheidstekort te beperken, drukken we uit in een misère-index. In deze index telt elk van deze drie grootheden even sterk mee in het beginjaar (bij ons 2008) voor een ijkland (bij ons het EU-gemiddelde). De index is 100 voor het EU-gemiddelde in 2008. Hoe hoger de index, hoe slechter de prestaties. Uiteraard vormen de grootheden waaruit de misère-index is opgebouwd slechts een benadering van de economische toestand. De keuze van de grootheden is betrekkelijk arbitrair, evenals de opbouw van de index.

Gerangschikt naar positie in 2017. Index met de misère van de EU in 2008 op 100 en deelindices voor de werkloosheid, de inflatie en het begrotingstekort van de EU in 1998 op 33 1/3.