Verpleging en verzorgingOpmerking
- De uitgaven van verpleging en verzorging nemen tussen 1998 en 2014 toe met 67%; iets minder snel dan de sector zorg en ondersteuning als geheel(81%).
- De dienstverlening neemt tot 2014 toe met 59%. Dit komt door de vergrijzing, maar ook doordat men per leeftijdsgroep steeds meer zorg en ondersteuning gebruikt.
- De loonkosten per uur nemen toe, maar de inzet van personeel blijft achter bij de dienstverlening.
Kader 2.1Kerncijfers verpleging en verzorging
In 2014 maken bijna 650.000 mensen gebruik van een vorm van verpleging en verzorging (200.000 intramuraal; 440.000 extramuraal). Bijna 60% van de middelen die in 2014 aan zorg en ondersteuning worden uitgegeven, worden besteed aan de verpleging en verzorging. In reële termen gaat het om 16,6 miljard euro. In deze voorziening zijn er 225.000 arbeidsjaren. Deze medewerkers nemen daarmee 62% van de arbeidsjaren in de zorg en ondersteuning voor hun rekening.
Bron:SCP (DPS), VWS (2018a)
Onder de noemer ‘verpleging en verzorging’ valt de zorg voor mensen met gezondheidsbeperkingen. Een deel van die zorg wordt gegeven in de thuissituatie. Dit varieert van hulp in het huishouden tot hulp bij persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding. Als zelfstandig wonen niet meer mogelijk is, ook niet met mantelzorg of thuiszorg, biedt verblijf in een tehuis of instelling uitkomst. In instellingen worden mensen vanwege hun ouderdom of ziekte in een beschermde woonomgeving behandeld en verpleegd. Het gaat dan om intensieve zorg of behandeling. Binnen de beschikbare gegevens is het onderscheid tussen de verschillende vormen van verpleging en verzorging (verpleeghuizen, verzorgingshuizen en thuiszorg) steeds lastiger te maken, omdat organisaties fuseren en diverse vormen van zorg leveren. Daarom worden deze zorgvormen samengenomen in dit onderzoek. Het grootste deel van de verpleging en verzorging wordt gegeven aan ouderen (zie bv. Van Campen 2017; CBS 2017b; CBS 2018; Putman et al. 2017; Verbeek-Oudijk), zodat ook vaak wordt gesproken over ouderenzorg.noot 1 De dienstverlening van deze voorzieningen aan de jongere bevolking is echter substantieel (zie bv. Putman et al. 2016). Omdat ook gebruik door jongeren wordt meegerekend, noemen we deze voorziening hier ‘verpleging en verzorging’.
In de onderzochte periode (1998 tot en met 2014) werd verpleging en verzorging grotendeels geleverd vanuit de toenmalige Awbz. Deze wordt in 2014 gefinancierd via de overheid (84%, vooral Awbz (75%)), de zorgverzekeringen (6%) en eigen betalingen 10% (CBS 2017d).noot 2 De huishoudelijke hulp valt sinds 2007 onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2007). Vanaf 2015 is de aan huis geleverde Awbz-zorg geheel gedecentraliseerd naar de gemeenten, via de Wmo 2015 en de Zorgverzekeringswet (Zvw). De intramurale zorg valt nu onder de Wet langdurige zorg (Wlz). De gegevens vanaf 2015 zijn niet voldoende beschikbaar en worden daarom hier niet besproken.
Uitgaven groeien mee met de dienstverlening
Tussen 1998 en 2014 nemen de reële uitgaven aan verpleging en verzorging met 67% toe (zie figuur 1). Dit komt voornamelijk doordat er een groter beroep op de verpleging en verzorging wordt gedaan: de uitgaven en de dienstverlening lopen redelijk gelijk op. In 2014 is de dienstverlening van de verpleging en verzorging 59% groter dan in 1998. De personele inzet blijft daarbij achter: het aantal arbeidsjaren is in 2014 met slechts 18% toegenomen ten opzichte van 1998. De hoge werkdruk in deze voorziening kan hiervan het gevolg zijn (zie bv. CBS 2016a; VWS 2018b). Opvallend is de minder snelle groei van de uitgaven en de inzet van personeel vanaf 2003, terwijl de dienstverlening blijft toenemen. Dit komt door het stopzetten van de extra wachtlijstmiddelen die tot 2003 waren ingezet.
Figuur 1Reële uitgaven, arbeidsjaren en dienstverlening van verpleging en verzorging, 1998-2014 (in indexcijfers, 1998 = 100) a
zorg en ondersteuning | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
reële uitgaven | 100 | 105,2 | 109,3 | 118,5 | 130,8 | 139,1 | 140 | 141,6 | 142,7 | 147,7 | 152,5 | 160,5 | 164,6 | 168,4 | 179,7 | 179,8 | 180,7 |
arbeidsjaren | 100 | 103,5 | 107,4 | 111,1 | 117,5 | 124,9 | 125,6 | 124,4 | 122,4 | 120,4 | 122,2 | 126,4 | 129,9 | 130,9 | 136,1 | 134,1 | 130,9 |
dienstverlening | 100 | 102,6 | 105,2 | 113 | 120,3 | 127 | 129,9 | 133,7 | 140,8 | 143,9 | 147,9 | 153,5 | 156,7 | 164,7 | 168,1 | 169,6 | 169,3 |
verpleging en verzorging | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
reële uitgaven | 100 | 103,8 | 108,1 | 118,3 | 131,8 | 140,4 | 139,7 | 140,8 | 140,8 | 144,8 | 148,4 | 150,5 | 153,5 | 157,4 | 166,7 | 168,2 | 167,4 |
arbeidsjaren | 100 | 103,1 | 106,9 | 109,3 | 114,6 | 120,8 | 121,1 | 118,9 | 116,6 | 110,6 | 110,9 | 111,8 | 115,8 | 118,2 | 123,2 | 122,6 | 118,4 |
dienstverlening | 100 | 101 | 103,6 | 110,6 | 115,8 | 121,5 | 123,8 | 127,3 | 134,4 | 138 | 139,2 | 143,4 | 145,1 | 151,5 | 155,3 | 158,2 | 158,6 |
gehandicaptenzorg | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
reële uitgaven | 100 | 106 | 108,6 | 115 | 130,2 | 140,3 | 145,7 | 149,2 | 152 | 158 | 167,2 | 182,3 | 188,3 | 193,2 | 210,4 | 208 | 212,9 |
arbeidsjaren | 100 | 103,7 | 107 | 112,8 | 123,6 | 134,5 | 136,4 | 137,5 | 135,3 | 141,6 | 146,2 | 155,2 | 157,5 | 156,4 | 163,2 | 157,9 | 157,9 |
dienstverlening | 100 | 106,6 | 109 | 119,1 | 131,4 | 140,1 | 143,8 | 147,3 | 153,5 | 156 | 164,5 | 173,4 | 177,3 | 191,8 | 195 | 195 | 195,4 |
(provinciale) jeugdzorg | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
reële uitgaven | 100 | 113,5 | 122,8 | 133,5 | 124 | 123,4 | 120,9 | 119,7 | 123 | 132,4 | 130,2 | 159,4 | 165,4 | 163,7 | 170,1 | 167,9 | 167,6 |
arbeidsjaren | 100 | 109,9 | 118,9 | 129,9 | 126,5 | 128 | 127,3 | 128,1 | 133,2 | 143 | 148 | 178,3 | 183,9 | 173,3 | 168,7 | 167,6 | 158,7 |
dienstverlening | 100 | 100,5 | 103,4 | 108,9 | 114,5 | 121,9 | 126,2 | 134,1 | 145 | 146,5 | 156,2 | 160,8 | 173,9 | 170,2 | 170,1 | 166,3 | 157,4 |
aDe reële uitgaven bedragen (in prijzen van 2015) in 1998 10,0 miljard euro. In 2014 zijn de uitgaven opgelopen tot 16,8 miljard euro. In 1998 bedraagt de personele inzet 190.000 arbeidsjaren; in 2014 zijn dat 225.000 arbeidsjaren. De dienstverlening ligt in 2014 59% hoger dan in 1998.
Bron:SCP (DPS)
Dienstverlening neemt toe door vergrijzing
Kader 2.2Meting dienstverlening verpleging en verzorging
De verpleging en verzorging levert verschillende typen zorg thuis (bv. huishoudelijke hulp en begeleiding) en in instellingen (met of zonder behandeling). Deze zorgvormen verschillen in intensiteit. Er is onvoldoende informatie beschikbaar om de dienstverlening van al deze zorgvormen afzonderlijk te meten. Zo is in de beschikbare gegevens het onderscheid tussen thuiszorg voor ouderen en voor gehandicapten niet meer te maken. Daarom gaan we in dit rapport uit van het zorgvolume zoals dat door het CBS wordt berekend (CBS 2016b). Deze berekeningen zijn gebaseerd op de zorg die door instellingen voor ouderenzorg worden geleverd. In de CBS-berekeningen worden de hoeveelheden van de verschillende zorgvormen gewogen met de ‘kosten per product’ om het totale zorgvolume te verkrijgen (Chessa 2007). Het betreft de kosten per product op een vast moment in de tijd, om de effecten van veranderingen in de inzet van middelen in de tijd te kunnen waarnemen. Hierin is dan ook de verandering in de zorgzwaarte verdisconteerd. Deze keuze levert een snellere toename van de dienstverlening dan in eerdere studies, zoals Pommer (2012) laat zien.
Voor de periode vanaf 2015, na de decentralisatie van de thuiszorg, is er geen overeenkomstige informatie over de dienstverlening beschikbaar. Die periode wordt hier dan ook niet besproken.
In 2014 ligt de dienstverlening van verpleging en verzorging 59% hoger dan in 1998. Een belangrijke oorzaak van gestegen dienstverlening is de groei en vooral de vergrijzing van de bevolking: het aantal ouderen neemt sneller toe dan de algehele bevolking. In 1998 is 13,5% van de bevolking 65 jaar of ouder en 3,2% is 80 jaar of ouder; in 2014 zijn deze aandelen gestegen tot respectievelijk 17,4% en 4,2% (CBS 2017a). Ouderen gebruiken veel vaker verpleging en verzorging dan de jongere bevolking (zie bv. Putman et al. 2016). Ook treedt binnen verpleging en verzorging een verschuiving op. Door de extramuralisatie (men blijft steeds langer zelfstandig wonen) ontvangt men per leeftijdsgroep een steeds groter deel van de zorg thuis en een steeds kleiner deel in een instelling (zie bv. Van Campen et al. 2017; NZa 2018; Pommer 2012). Daardoor neemt de zorgzwaarte per persoon toe, zowel van de zorg thuis als van de instellingsbewoners (Blank et al. 2016; Chessa en Okkerse-Ruitenberg 2007; Pommer 2012). Dit wil zeggen dat per persoon steeds intensievere vormen van zorg nodig zijn. Het geheel doet de dienstverlening stijgen (component deelname in figuur 2). Ook neemt het aantal mensen dat via een pgb zorg ontvangt in de verpleging en verzorging toe, sterker dan het aantal mensen dat zorg in natura ontvangt (CBS 2017b; 2017c). Een deel van deze gebruikers zou geen zorg gebruiken als ze dat niet via het pgb zouden kunnen doen (Sadiraj et al. 2011). De dienstverlening groeit hierdoor dus extra snel.
De dienstverlening groeit over de hele onderzoeksperiode, maar het tempo neemt in de loop der tijd af. In de periode tussen 2000 en 2003 neemt de dienstverlening het snelst toe. Dit is vooral een gevolg van de extra middelen om de oplopende wachtlijsten in de verpleeghuizen te verminderen, de zogenoemde ‘boter bij de vis’-regeling (ook voor de ziekenhuizen; zie bv. VWS 2001). Hierbij zijn de budgetten die voorheen bindend waren losgelaten, en zijn alle vormen van zorg vergoed: de dienstverlening neemt sneller toe dan voorheen (zie bv. Blank et al. 2016; Dumaij 2012; Pommer 2012).
Niet alleen de omvang van de zorg, maar ook de kwaliteit van de zorg verandert in de loop van de tijd, maar dit kan niet in de maat voor de dienstverlening worden opgenomen. Voorbeelden zijn de afname van het aantal meerpersoonskamers, de daling van het aantal cliënten met doorligwonden (decubitus) in de tehuizen (Blank et al. 2016; TK 2006/2007; VWS 2014) en ‘meer handen aan het bed’ in de tehuizen (Eggink et al. 2010; Pommer 2012). Hiermee moet bij de interpretatie van de resultaten rekening worden gehouden.
Uitgaven stijgen vooral door dienstverlening en loonkosten
Zoals aangegeven in figuur 1 groeit de dienstverlening met 59% over de gehele periode 1998 tot en met 2014, maar groeien de uitgaven met 67% wat sneller. De uitgaven per verleende dienst nemen daardoor over de gehele periode 1998 tot en met 2014 gezien met 6% toe. Zoals we hiervoor al hebben vermeld, neemt de dienstverlening vooral toe door de groei van het aantal ouderen, maar ook door de deelname (vaker en intensievere zorg, zie beschrijving van de dienstverlening). Zo verklaart de demografische groei een uitgaventoename van 40% en de groeiende deelname nog ruim 10%. De loonkosten per uur stijgen flink (zie ook bv. Blank et al. 2016; Pommer 2012), vooral de incidentele loonkosten (verschuiving naar bijvoorbeeld hoger opgeleid personeel); de reële cao-lonen nemen slechts matig toe. Er wordt echter steeds minder personeel ingezet per verleende dienst (gewogen naar zorgzwaarte): de arbeidsproductiviteit neemt toe.
Deze stijging van de arbeidsproductiviteit kan te maken hebben met bezuinigingen op de overheadkosten van de thuiszorg, maar ook met personeelstekorten (zie bv. Eggink et al. 2010) en het inzetten van alfahulpen (zie bv. Vandermeulen et al. 2012). Ook het meenemen van pgb’s in de dienstverlening kan een oorzaak zijn van de hier gemeten afname van de personele inzet per verleende dienst. De pgb’s worden vaak gebruikt voor de inzet van mantelzorgers, maar zij tellen niet mee bij de hier gemeten personeelsinzet.
Uit Pommer (2012) blijkt dat de uitgaven van de zorg thuis een vergelijkbare ontwikkeling vertonen als de bijbehorende dienstverlening. De uitgaven per verleende dienst nemen volgens die studie vooral toe bij de zorg in instellingen. De mogelijkheden voor productiviteitswinst zijn bij de zorg thuis dan ook minder groot dan bij de zorg in instellingen. Het gaat immers vaak om een-op-eenzorg zoals persoonlijke verzorging, verpleging of individuele begeleiding. Daar is arbeidsproductiviteitswinst lastig te behalen (zie ook bv. Eggink et al. 2010).
Figuur 2Oorzaken van de ontwikkeling van de reële uitgaven aan verpleging en verzorging, 1998-2014 (in procenten) a, b
zorg en ondersteuning | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
reële uitgaven | 0 | 5,18 | 9,33 | 18,49 | 30,76 | 39,07 | 40 | 41,63 | 42,71 | 47,73 | 52,51 | 60,51 | 64,57 | 68,36 | 79,74 | 79,82 | 80,7 |
demografie | 0 | 1,1 | 2,35 | 3,65 | 4,86 | 5,92 | 7,13 | 8,74 | 10,24 | 11,88 | 13,73 | 15,67 | 17,86 | 20,02 | 22 | 23,93 | 26,04 |
deelname | 0 | 1,49 | 2,79 | 9,01 | 14,73 | 19,89 | 21,21 | 22,93 | 27,71 | 28,65 | 30,02 | 32,69 | 32,94 | 37,26 | 37,75 | 36,87 | 34,36 |
niet-personele uitgaven per verleende dienst | 0 | 0,41 | 0,77 | 2,03 | 3,7 | 3,25 | 1,99 | -0,29 | -3,2 | -2,38 | -2,51 | -1,05 | -1,27 | -2,35 | -0,45 | -1,84 | -1,53 |
personeel per verleende dienst | 0 | -0,16 | 0,39 | -2,28 | -2,69 | -2,25 | -3,44 | -6,05 | -10,38 | -12,71 | -13,53 | -14,19 | -14,13 | -16,65 | -15,72 | -17,1 | -18,37 |
loonkosten per uur | 0 | 2,32 | 2,8 | 5,15 | 7,72 | 8,68 | 9,77 | 13,84 | 18,29 | 22,28 | 24,44 | 25,25 | 26,08 | 28,34 | 30,19 | 33,63 | 36,62 |
groei-op-groei | 0 | 0,02 | 0,22 | 0,93 | 2,44 | 3,59 | 3,34 | 2,46 | 0,05 | 0,02 | 0,37 | 2,14 | 3,09 | 1,75 | 5,98 | 4,33 | 3,58 |
verpleging en verzorging | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
reële uitgaven | 0 | 3,82 | 8,05 | 18,28 | 31,84 | 40,38 | 39,67 | 40,78 | 40,8 | 44,82 | 48,39 | 50,54 | 53,48 | 57,43 | 66,72 | 68,2 | 67,38 |
demografie | 0 | 1,46 | 3,12 | 4,77 | 6,32 | 7,75 | 9,55 | 12,11 | 14,59 | 17,24 | 20,12 | 23,07 | 26,48 | 29,97 | 33,21 | 36,37 | 39,81 |
deelname | 0 | -0,44 | 0,5 | 5,56 | 8,93 | 12,74 | 13,01 | 13,53 | 17,29 | 17,73 | 15,87 | 16,52 | 14,75 | 16,59 | 16,58 | 16,01 | 13,47 |
niet-personele uitgaven per verleende dienst | 0 | 0,48 | 0,89 | 3,09 | 5,84 | 5,5 | 3,2 | -0,24 | -4,22 | -3,47 | -3,6 | -2,84 | -2,96 | -4,12 | -2,73 | -4,14 | -4,3 |
personeel per verleende dienst | 0 | 0,68 | 1,19 | -1,91 | -1,85 | -1,5 | -2,69 | -5,89 | -10,65 | -15,42 | -15,77 | -17,47 | -16,53 | -17,86 | -17,04 | -18,42 | -20,46 |
loonkosten per uur | 0 | 1,7 | 2,26 | 5,44 | 9,26 | 11,29 | 12,88 | 19,52 | 25,49 | 32,56 | 35,81 | 35,39 | 34,9 | 36,93 | 37,79 | 41,66 | 45,2 |
groei-op-groei | 0 | -0,07 | 0,1 | 1,32 | 3,33 | 4,59 | 3,71 | 1,75 | -1,69 | -3,81 | -4,04 | -4,13 | -3,16 | -4,07 | -1,09 | -3,29 | -6,33 |
gehandicaptenzorg | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
reële uitgaven | 0 | 5,95 | 8,58 | 15,04 | 30,19 | 40,32 | 45,71 | 49,18 | 52 | 58,01 | 67,24 | 82,35 | 88,34 | 93,21 | 110,4 | 108,04 | 112,89 |
demografie | 0 | 0,52 | 1,15 | 1,91 | 2,58 | 3,07 | 3,46 | 3,77 | 3,98 | 4,27 | 4,74 | 5,34 | 5,93 | 6,32 | 6,63 | 6,92 | 7,28 |
deelname | 0 | 6 | 7,8 | 16,92 | 28,08 | 35,9 | 38,98 | 41,98 | 47,67 | 49,64 | 57,09 | 64,62 | 67,37 | 80,43 | 82,91 | 82,42 | 82,14 |
niet-personele uitgaven per verleende dienst | 0 | -0,25 | -0,26 | -1,25 | -0,63 | -0,83 | 0,65 | 1,15 | 0,52 | 1,37 | 2,12 | 4,59 | 4,6 | 3,03 | 6,09 | 4,19 | 5,25 |
personeel per verleende dienst | 0 | -2,62 | -2,34 | -4,72 | -5,12 | -3,8 | -4,68 | -5,74 | -9,31 | -7,49 | -8,87 | -8,91 | -9,76 | -14,87 | -13,49 | -15,38 | -15,56 |
loonkosten per uur | 0 | 2,38 | 2,24 | 2,68 | 5,18 | 5 | 5,77 | 6,44 | 9,06 | 8,37 | 9,78 | 11,18 | 13,51 | 16,24 | 19,33 | 23,12 | 25,04 |
groei-op-groei | 0 | -0,09 | -0,01 | -0,5 | 0,09 | 0,98 | 1,53 | 1,58 | 0,08 | 1,85 | 2,39 | 5,54 | 6,68 | 2,05 | 8,93 | 6,78 | 8,74 |
(provinciale) jeugdzorg | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
reële uitgaven | 0 | 13,55 | 22,78 | 33,5 | 24,04 | 23,39 | 20,92 | 19,7 | 22,98 | 32,44 | 30,18 | 59,4 | 65,35 | 63,72 | 70,11 | 67,88 | 67,64 |
demografie | 0 | 0,86 | 1,69 | 2,6 | 3,5 | 4,2 | 4,42 | 4,31 | 3,95 | 3,57 | 3,41 | 3,29 | 2,93 | 2,46 | 1,93 | 1,37 | 0,9 |
deelname | 0 | -0,33 | 1,71 | 6,15 | 10,62 | 17,03 | 20,84 | 28,59 | 39,45 | 41,41 | 51 | 55,68 | 68,95 | 66,08 | 66,86 | 64,07 | 55,95 |
niet-personele uitgaven per verleende dienst | 0 | 2,94 | 4,06 | 4,68 | 1,14 | -0,74 | -2,1 | -3,81 | -5,04 | -3,8 | -6,97 | -2,98 | -4,63 | -3,76 | -1,77 | -0,91 | 0,82 |
personeel per verleende dienst | 0 | 5,95 | 9,71 | 12,87 | 6,47 | 2,48 | -0,5 | -4,39 | -7,02 | -2,88 | -4,99 | 5,99 | 1,85 | -1,06 | -3,11 | -2,06 | -2,05 |
loonkosten per uur | 0 | 3,79 | 4,41 | 4,36 | 0,74 | -0,47 | -1,52 | -2,66 | -3,35 | -2,93 | -4,85 | -3,43 | -1,88 | 1,22 | 5,25 | 4,09 | 8,05 |
groei-op-groei | 0 | 0,34 | 1,2 | 2,85 | 1,58 | 0,89 | -0,22 | -2,34 | -5 | -2,93 | -7,43 | 0,85 | -1,87 | -1,22 | 0,97 | 1,32 | 3,97 |
aDe groei van de afzonderlijke componenten telt niet exact op tot de totale groei van de uitgaven. Dit komt door de berekeningswijze (zie Opzet en aanpak). Het verschil wordt hier weergegeven door de component ‘groei-op-groei’.
bDe gele en oranje staven (demografie en deelname) vormen samen de groei van de dienstverlening. De groene (niet-personele uitgaven) en de blauwe staven (personele uitgaven) geven opgeteld de groei weer door veranderingen in de uitgaven per verleende dienst.
Bron:SCP (DPS)
Uitgavengroei varieert bij groeiende dienstverlening
Hoewel de reële uitgaven aan verpleging en verzorging in 2014 67% hoger liggen dan in 1998, is er niet over de hele periode sprake van een (even snelle) stijging in de uitgaven. De ontwikkeling in reële uitgaven in de onderzochte jaren laat zich grofweg onderscheiden in vier perioden: een sterke groei tussen 1998 en 2003, stabilisatie van 2003 tot en met 2006, lichte groei tussen 2006 en 2012 en opnieuw een stabilisatie in de periode 2012 tot en met 2014. Zoals in de sector zorg en ondersteuning in het algemeen, lijken naast de algemene beleidstrends de economische omstandigheden een rol te spelen bij de mogelijkheden voor het vrijmaken van extra middelen voor deze voorziening.
Groei tussen 1998 en 2003 door extra middelen
Aan de start van de onderzoeksperiode groeien de reële uitgaven snel, vooral vanaf 2000. In deze periode is een sterke toename van de dienstverlening mogelijk door de extra ‘boter bij de vis’-regeling. Dit heeft effect gehad: de wachtlijsten zijn gekrompen (Chessa en Okkerse-Ruitenberg 2007) en de dienstverlening stijgt vooral door de component deelname, meer dan door de demografie. De tijdelijke Kamercommissie voor onderzoek naar de zorguitgaven concludeert dat een groot deel van de middelen is gebruikt voor het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en de kwaliteit van de zorg (TK 2003/2004). Dit leidt tot een stijging van de cao-lonen. Maar ook de incidentele lonen gaan omhoog: er wordt vaker hoger geschoold of hoger ingeschaald personeel ingezet. Een verbetering van de kwaliteit, bijvoorbeeld door meer eenpersoonskamers in verpleeghuizen te realiseren (TK 2006/2007; VWS 2014), komt deels tot uitdrukking in toenemende niet-personele uitgaven per verleende dienst. In deze periode is de arbeidsproductiviteit stabiel: de toename van de dienstverlening is gepaard gegaan met een vergelijkbare toename van de inzet van personeel.
Stabilisering uitgaven tussen 2003 en 2006 door dalende uitgaven per verleende dienst
In de periode tussen 2003 en 2006 groeit het beroep dat op de voorzieningen voor verpleging en verzorging wordt gedaan. Toch stabiliseert de ontwikkeling in de reële uitgaven. Dat komt zowel doordat de arbeidsproductiviteit fors toeneemt als door dalende niet-personele uitgaven per verleende dienst. Het aantal arbeidsjaren neemt af, terwijl er wel meer zorg wordt verleend. Deze ontwikkeling vindt vooral plaats bij de thuiszorg. Daar is bezuinigd op de overheadkosten (bv. Eggink et al. 2010; Pommer 2012), maar kunnen ook tekorten aan personeel een rol spelen (Eggink et al. 2010): vacatures kunnen niet worden ingevuld en het werk moet door minder personeel worden gedaan. Dit leidt tot een grote werkdruk. Het ministerie van VWS heeft een actieplan opgesteld om dit probleem aan te pakken (VWS 2018b). De arbeidsproductiviteit in de tehuizen is juist afgenomen, door de toenemende zorgzwaarte en de door het beleid gestimuleerde toename van het ‘aantal handen aan het bed’ (Dumaij 2012; Eggink et al. 2010). De reële loonkosten per uur nemen meer toe dan in de voorgaande periode. Vooral het incidentele loon is daarvoor verantwoordelijk, wat erop wijst dat er steeds meer hogeropgeleid personeel in de verpleging en verzorging werkzaam is. Ook de vergrijzing van het personeel kan hier een oorzaak van zijn (zie bv. Vandermeulen et al. 2012). De toename van de niet-personele uitgaven kan komen door uitbesteed werk, dat niet onder de personele uitgaven worden geschaard.
Uitgaven groeien tussen 2006 en 2012 door toenemende dienstverlening
De reële uitgaven in de verpleging en verzorging nemen tussen 2006 en 2012 weer toe. De dienstverlening blijft groeien, zij het iets minder snel dan voorheen. De vergrijzing (component demografie) overheerst in de groei van de dienstverlening; veranderingen in de deelname spelen geen rol van betekenis. De uitgaven per verleende dienst zijn in deze periode stabiel. De arbeidsproductiviteit neemt nog wel toe, maar minder dan in de voorgaande periode. Dit kan te maken hebben met de overheveling van de huishoudelijke hulp naar de Wmo, waarbij bezuinigd is op personeel en er een verschuiving heeft plaatsgevonden naar (alfa)hulpen: hulpverleners die niet op de loonlijst staan, maar als inhuur worden geregistreerd (Vandermeulen et al. 2012). Hierdoor verschuift de wel geregistreerde inzet van personeel ook naar gemiddeld hoger opgeleide medewerkers, waardoor de gemiddelde loonkosten per uur stijgen (Van den Tillaart 2009). Het resultaat is dat de personele uitgaven per verleende dienst licht toenemen. Aangezien door de inzet van alfahulpen de geregistreerde niet-personele uitgaven per verleende dienst toenemen, stijgen de uitgaven iets sneller dan de dienstverlening. In de periode tussen 2006 en 2012 verzorgt minder – maar hoger gekwalificeerd – personeel steeds meer mensen.
Stabilisering van de uitgavengroei tussen 2012 en 2014 door mindere stijging dienstverlening
Na 2012 stabiliseren de reële uitgaven zich. Daarvoor verantwoordelijk is een minder sterke toename in de dienstverlening. De vergrijzing van de bevolking zet weliswaar door (component demografie in figuur 2), maar de deelname daalt: men gebruikt minder intensieve zorg en ondersteuning. Er wordt ingezet op langer thuis blijven wonen (extramuralisatie), en dus een verschuiving naar minder intensieve zorgvormen. Dit was bijvoorbeeld een van de doelen van de Hervorming Langdurige Zorg in 2015 (Kromhout et al. 2018). Het beslag van de personele uitgaven in de vorm van een hoger uurloon op de totale reële uitgaven groeit ook in deze periode door. Dat de reële uitgaven zich toch stabiliseren, komt doordat de arbeidsproductiviteit verder toeneemt. De achtergrond van deze ontwikkelingen zijn aanscherpingen van het beleid: de groeiruimte voor de uitgaven is beperkter (CBS 2014).
Literatuur
Literatuur
Blank, Jos L.T., Alex A.S. van Heezik en Thomas K. Niaounakis (2016). Productiviteit van overheidsbeleid. Deel II. De Nederlandse zorg, 1980-2013. Den Haag / Delft: Centrum voor Innovaties en Publieke Sector Efficiëntie Studies (IPSE Studies|CAOP, Technische Universiteit Delft en Erasmus Universiteit Rotterdam).
Campen, Cretien van, Jurjen Iedema, Marjolein Broese van Groenou en Dorly Deeg (2017). Langer zelfstandig. Ouder worden met hulpbronnen, ondersteuning en zorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2017-3).
CBS (2014). Laagste groei zorguitgaven in 15 jaar. Geraadpleegd op 4 juni 2018 via https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2014/20/laagste-groei-zorguitgaven-in-15-jaar.
CBS (2016a). Werknemers in zorg ervaren hoge werkdruk. Geraadpleegd op 13 april 2018 via https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/46/werknemers-in-zorg-ervaren-hoge-werkdruk.
CBS (2016b). Zorguitgaven; in prijzen 2010, volumemutatie-indexcijfers (2010 = 100). Geraadpleegd op 19 juli 2017 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83040NED/table?ts=1522745442179.
CBS (2017a). Bevolking; kerncijfers. Geraadpleegd op 12 februari 2018 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/37296ned/table?ts=1518433479985.
CBS (2017b). Personen met indicatie ZZV en/of ZMV; grondslag en regio. Geraadpleegd op 12 februari 2018 via http://mlzstatline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=40006ned&D1=0&D2=0&D3=0&D4=0,4-6&D5=0&D6=0&D7=a&HDR=G2,G1,T,G6&STB=G5,G3,G4&VW=T.
CBS (2017c). Personen met persoonsgebonden budget (pgb); functie, grondslag en regio. Geraadpleegd op 12 februari 2018 via http://mlzstatline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=40034ned&D1=0&D2=0&D3=0&D4=0,9-11&D5=0&D6=a&HDR=T,G1,G2,G5&STB=G4,G3&VW=T.
CBS (2017d). Zorguitgaven; aanbieders van zorg en financieringsbron, 1998-2016. Geraadpleegd op 30 maart 2018 via https://opendata.cbs.nl/dataportaal/#/CBS/nl/dataset/83039NED/table?ts=1522410235301.
CBS (2018). Personen in institutionele huishoudens; geslacht en leeftijd, 1 januari. Geraadpleegd op 26 maart 2018 via https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82887NED/table?ts=1522072959169.
Chessa, A.G. en M. Okkerse-Ruitenberg (2007). Ouderenzorg groeit sterk. In: CBS (red.), Gezondheid en zorg in cijfers 2007 (p. 81-89). Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Chessa, Antonio (2007). Prijs- en volumeindices voor de ouderenzorg: nieuwe methoden en resultaten op basis van NZa-data 1998-2006 . Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Dumaij, Adrie C.M. (2012). Productiviteitstrends in de sector verpleging, verzorging en thuiszorg. Een empirisch onderzoek naar het effect van regulering op productiviteit 1972-2010 . Delft: Centrum voor Innovaties en Publieke Sector Efficiëntie Studies, Technische Universiteit Delft.
Eggink, E., Debbie Oudijk en Isolde Woittiez (2010). Zorgen voor Zorg. Ramingen van de vraag naar personeel in verpleging en verzorging tot 2030 . Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2010-14).
Kromhout, Mariska, Nora Kornalijnslijper en Mirjam de Klerk (red.) (2018). Veranderde zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Landelijke evaluatie van de Hervorming Langdurige Zorg . Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2018-7).
NZa (2018). Monitor Zorg voor ouderen 2018. Utrecht: Nederlandse Zorgautoriteit.
Pommer, Evert (2012). Verpleging en verzorging. In: Bob Kuhry en Flip de Kam (red.), Waar voor ons belastinggeld? Prijs en kwaliteit van publieke diensten (p. 109-130). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2012-2).
Putman, Lisa, Debbie Verbeek-Oudijk en Mirjam de Klerk (2017). Zorg en ondersteuning in Nederland: kerncijfers 2016. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2017-26) ( http://digitaal.scp.nl/zorgenondersteuning2016/).
Putman, Lisa, Debbie Verbeek-Oudijk, Mirjam de Klerk en Evelien Eggink (2016). Zorg en ondersteuning in Nederland: kerncijfers 2014. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2016-7) ( http://digitaal.scp.nl/zorgenondersteuning/).
Sadiraj, Klarita, Debbie Oudijk, Hetty van Kempen en John Stevens (2011). De opmars van het pgb. De ontwikkeling van het persoonsgebonden budget in nationaal en internationaal perspectief . Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2011-17).
Tillaart, J.J.A.M. van den (2009). Meer ouderenzorg met minder mensen. In: CBS (red.), Gezondheid en zorg in cijfers 2009 (p.55-65). Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
TK (2003/2004). Onderzoek naar de Zorguitgaven. Rapport van de tijdelijke commissie onderzoek zorguitgaven. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003/2004, 28852, nr. 3.
TK (2006/2007). Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2007 . Brief van de Staatssecretaris van Voolksgezondheid, Welzijn en Sport van 31 mei 2007. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006/2007, 30800-XVI, nr. 146.
Vandermeulen, L.J.R., A. Beldman en A.J.J. van der Kwartel (2012). Productiviteitswinst in de Zorg. Who gets what, when and how? Utrecht: Kiwa Prismant.
Verbeek-Oudijk, Debbie en Cretien van Campen (2017). Ouderen in verpleeghuizen en verzorgingshuizen. Landelijk overzicht van hun leefsituatie in 2015/’16 . Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2017-18).
VWS (2001). Zorgnota 2002. Den Haag: ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
VWS (2014). De maatschappij verandert. Verandert de zorg mee? Geraadpleegd op 12 januari 2018 via http://vwshuisstijl.nl/uploads/2014/07/vws-veranderingzorg-web.pdf.
VWS (2018a). Monitor Langdurige Zorg. Geraadpleegd op 25 januari 2018 via https://www.monitorlangdurigezorg.nl/.
VWS (2018b). Werken in de Zorg. Actieprogramma. Den Haag: ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ( https://www.rijksoverheid.nl/documenten/jaarplannen/2018/03/14/actieprogramma-werken-in-de-zorg).
Noten
De categorie verpleging en verzorging wordt hier afgebakend volgens de definitie van instellingen voor ouderenzorg van het CBS.
In 2015, na de decentralisatie, neemt de overheid een groter deel voor zijn rekening (14%, vooral via de Wmo) en levert de Wlz een kleiner deel dan de Awbz (55%). Hier spelen de zorgverzekeringen een belangrijker rol (23%). De eigen betalingen bedragen 8% van de totale uitgaven.