Samenvatting

S.1Publieke voorzieningen en de burger

Publieke voorzieningen, bijvoorbeeld zorg, onderwijs en sociale zekerheid, vormen de kern van de verzorgingsstaat en zijn voor veel burgers noodzakelijk om te kunnen functioneren in de huidige maatschappij. De publieke sector beslaat ongeveer een kwart van de Nederlandse economie en een derde deel van de arbeidsjaren (CBS 2017b; 2018a). De dienstverlening door de publieke sector speelt in op veranderingen in de maatschappij, zoals vergrijzing en veranderingen in sociale structuren, maar het beleid heeft ook te maken met zaken als financiële ruimte, technologische veranderingen en kennisvermeerdering die kan leiden tot hogere kwaliteitseisen.

De overheid financiert een groot deel van de uitgaven aan de publieke sector. Bij de burger leeft de gedachte dat er steeds minder geld beschikbaar is voor de publieke voorzieningen en dat de overheid zich terugtrekt uit de publieke dienstverlening. Een goed voorbeeld daarvan zijn de decentralisaties in het sociaal domein (Den Ridder et al. 2016). De omvang van de publieke sector groeit echter nog steeds (CBS 2017b; 2018a). Het aandeel van de bijdrage van de overheid daaraan daalt wel, maar de overheidsuitgaven nemen in absolute zin steeds verder toe.

Om de gewenste omvang van de publieke sector te bepalen en de benodigde middelen over de voorzieningen te verdelen, is het voor de overheid waardevol inzicht te hebben in de factoren die de ontwikkelingen bij de verschillende publieke voorzieningen bepalen. Zowel de omvang van de dienstverlening als de uitgaven per verleende dienst spelen een belangrijke rol. De omvang kan bijvoorbeeld toenemen door vergrijzing (meer ouderen die zorg nodig hebben), langer doorleren (meer onderwijs) of technologische ontwikkelingen (meer behandelingen mogelijk in ziekenhuizen). De uitgaven per verleende dienst hangen af van arbeidsproductiviteit, loonkosten en niet-personele uitgaven. Ook is de samenhang tussen voorzieningen van belang. Zo blijkt dat de sterke groei van de uitgaven in de gehandicaptenzorg niet wordt veroorzaakt door bezuinigingen op andere voorzieningen zoals de jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg, omdat ook daar de uitgaven sterk groeien.

In deze publicatie bestuderen we voor een breed palet aan publieke voorzieningen hoe de uitgaven en de dienstverlening zich hebben ontwikkeld, en welke factoren daarbij een rol spelen. Dit doen we voor alle voorzieningen op uniforme wijze. Bij de duiding van deze sturende factoren gaan we expliciet in op de rol van het (overheids)beleid in de ontwikkelingen. We bestuderen de periode 1998 tot en met 2015; voor veel voorzieningen zijn geen recentere gegevens voorhanden. Dit betekent dat we nog geen inzicht kunnen geven in de veranderingen die de recente decentralisaties in het sociaal domein (Participatiewet, Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning) met zich mee hebben gebracht. Voor deze publicatie maken we gebruik van de gegevens die bijeen zijn gebracht in het SCP gegevensbestand Database publieke sector (DPS).

S.2Publieke sector belangrijk deel van de economie

De publieke sector

We bestuderen de ontwikkelingen van de uitgaven in de publieke sector tussen 1998 en 2015. Voorzieningen waarvan de dienstverlening niet aan individuele burgers kan worden toegerekend, zoals defensie en openbaar bestuur, blijven buiten beschouwing. Ook moeten we ons (uiteraard) beperken tot voorzieningen waarvan informatie over uitgaven, personele inzet en geleverde diensten voldoende beschikbaar is. We bestuderen de volgende 27 voorzieningen:noot 1

  • curatieve zorg: ziekenhuizen, huisartsen, apotheken, geestelijke gezondheidszorg, tandartsen en fysiotherapeuten
  • (langdurige) zorg en ondersteuning: verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg en jeugdzorg
  • onderwijs: primair, voortgezet, beroepseducatie-, hoger beroeps- en wetenschappelijk onderwijs
  • veiligheid en justitie: politie, openbaar ministerie, rechtspraak, penitentiaire inrichtingen, brandweer
  • sociale zekerheid: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), Sociale Verzekeringsbank (SVB) en sociale werkvoorziening
  • overige voorzieningen: musea, publieke omroep, sportaccommodaties, de Belastingdienst en kinderopvang

We hanteren de term ‘publieke sector’ om het totaal van de 27 onderzochte voorzieningen aan te duiden.

Uitgaven aan publieke voorzieningen

In totaal wordt in 2015 aan de uitvoering van de hier bestudeerde voorzieningen 123 miljard euro uitgegeven. Dit betreft ongeveer 18% van het bruto binnenlands product (bbp).noot 2 Dit bedrag omvat alleen de exploitatie-uitgaven en dus niet overdrachten van of aan huishoudens, zoals de uitgekeerde bedragen bij de sociale zekerheid, of de geïnde belastingen of uitgekeerde toeslagen bij de Belastingdienst. De zorgsector (curatieve zorg en (langdurige) zorg en ondersteuning tezamen) beslaat ruim de helft van de uitgaven, en ook de sector onderwijs omvat een substantieel deel (27%). De andere drie sectoren nemen elk minder dan 10% van de uitgaven in beslag (zie figuur 1).

Figuur 1Verdeling van de totale uitgaven aan publieke voorzieningen, per onderzochte sector, 2015 (in procenten)

curatieve zorg 32,2
zorg en ondersteuning 22,3
onderwijs 27,1
veiligheid en justitie 8,9
sociale zekerheid 2,3
overige voorzieningen 7,2

Bron:SCP (DPS)

De overheid financiert in 2015 60% van deze uitgaven, de overige uitgaven worden vooral gefinancierd door gebruikers en collectieve regelingen in de zorg (vooral de Zorgverzekeringswet). In 1998 lag de nadruk bij de financiering iets meer op de overheid: 68% van het totaal. Vooral in de zorg (zowel curatieve zorg als zorg en ondersteuning) trekt de overheid zich terug. Daar komen de uitgaven steeds meer voor rekening van de zorgverzekeringen en de eigen betalingen van burgers (door de invoering van de Zorgverzekeringswet in 2006 en de Hervorming Langdurige Zorg in 2015). Bij de andere voorzieningen blijft de overheidsbijdrage vaak een onverminderd groot deel van de uitgaven dekken. Omdat de totale uitgaven aan publieke voorzieningen groeien, nemen de overheidsuitgaven toch toe, ondanks het dalende aandeel in de financiering. Op sommige terreinen, zoals het sociaal domein, is er sprake van decentralisaties. De gevolgen hiervan voor de financiering zijn hier niet onderzocht.

S.3Uitgaven publieke sector groeien sneller dan dienstverlening

In de periode 1998 tot en met 2015 nemen de reële uitgaven – dus gecorrigeerd voor inflatie – van alle 27 voorzieningen samen met 66% toe (zie figuur 2). Dit is een toename van gemiddeld 3% per jaar. De dienstverlening (gemeten in aantal leerlingen bij onderwijs, aantal cliënten in de zorg, verstrekte uitkeringen in de sociale zekerheid, enz.) neemt minder snel toe, namelijk met 32% (gemiddeld 1,6% per jaar). Dit betekent dat de uitgaven per verleende dienst fors toenemen (met 26%; dat is gemiddeld 1,4% per jaar).

Figuur 2Reële uitgaven aan en dienstverlening van de publieke sector, 1998-2015 (in indexcijfers, 1998 = 100)

1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 100 105,2 109,2 115,5 123,6 129,6 131,7 133,9 138,4 143,9 149,3 158,1 162,4 164,5 166,7 167,1 168,5 166,4
dienstverlening 100 102,4 104 107 110,7 115,5 118,4 121,5 123,4 125,2 128,6 130,8 134,4 138,7 137,7 135,9 133,7 131,8

Bron:SCP (DPS)

Dienstverlening neemt toe door groeiende bevolking en stijgende deelname

De dienstverlening van de publieke voorzieningen samen neemt onder meer toe doordat de doelgroepen van de meeste voorzieningen in omvang toenemen. Een bekend voorbeeld daarvan is de toenemende vraag naar zorg vanwege de vergrijzing van de bevolking. Daarnaast neemt de dienstverlening binnen de doelgroepen in veel voorzieningen toe. Dit noemen we ‘deelname’. Zo gaan mensen vaker naar het ziekenhuis en maken meer kinderen gebruik van de kinderopvang.

Uitgaven per verleende dienst nemen toe

Niet alleen de dienstverlening, maar ook de uitgaven per verleende dienst nemen toe. Dit komt vooral door stijgende personele uitgaven als gevolg van toegenomen loonkosten per uur. In veel gevallen stijgen de loonkosten per uur sneller dan de cao-lonen in de verschillende sectoren. Dit kan te maken hebben met een verschuiving naar hoger geschoold personeel om de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren. Gezien over alle onderzochte publieke voorzieningen groeit de inzet van personeel min of meer mee met de dienstverlening: met andere woorden, de arbeidsproductiviteit is stabiel.

Ook de niet-personele uitgaven (bv. huisvesting of verbruiksmiddelen en ICT) nemen toe. Deze vormen slechts een derde deel van de totale uitgaven en drukken daardoor minder hun stempel op de ontwikkeling van de totale uitgaven.noot 3

S.4Grote verschillen in uitgavengroei tussen sectoren

De reële uitgaven zijn voor de publieke sector als geheel weliswaar met 66% gestegen tussen 1998 en 2015, maar er zijn grote verschillen tussen de voorzieningen onderling (zie figuur 3). Zo nemen de uitgaven aan de zorgsectoren sneller toe dan gemiddeld, terwijl de uitgaven aan de uitvoering van de sociale zekerheid juist afnemen. Bij onderwijs groeien de uitgaven minder dan gemiddeld. In de sector veiligheid en justitie is de stijging ongeveer gelijk aan het gemiddelde in de publieke sector. Binnen de heterogene groep ‘overige voorzieningen’ groeien de uitgaven aan musea en kinderopvang veel sneller dan gemiddeld, terwijl de uitgaven aan publieke omroep, sportaccommodaties en de Belastingdienst juist minder snel toenemen.

Figuur 3Aandeel van de totale uitgaven aan publieke voorzieningen in 2015, ontwikkeling uitgaven, dienstverlening en uitgaven per verleende dienst, 1998-2015 (in procenten)

uitgaven 2015 ontwikkeling uitgaven ontwikkeling dienstverlening ontwikkeling uitgaven per verleende dienst
publieke sector 66,4 31,8 26,3
curatieve zorg 39,4 90,3 50,1 26,8
zorg en ondersteuning 27,3 72,2 66,8 3,3
onderwijs 33,2 57,6 13,6 38,7
veiligheid en justitie 10,9 67,2 -16,6 100,4
sociale zekerheid 2,9 -28,1 16,4 -38,2
overige voorzieningen 8,8 61,2 52,4 5,8

Bron:SCP (DPS)

Verschillen in ontwikkelingen dienstverlening

De verschillen in uitgavengroei tussen de sectoren zijn deels te verklaren door verschillen in de groei van de dienstverlening per sector. Zo stijgt de dienstverlening in de zorgsectoren vrij sterk (zie figuur 3). Deels komt dit door de groei van de bevolking en door de vergrijzing (bv. verpleging en verzorging en ziekenhuiszorg). De dienstverlening neemt ook toe doordat de deelname stijgt. Men maakt bijvoorbeeld steeds vaker gebruik van zorgvoorzieningen en mensen leren langer door in het onderwijs. Dit komt onder meer door groeiende technologische mogelijkheden en veranderingen in de maatschappij. Bij de overige voorzieningen kent vooral de kinderopvang een sterke toename van de dienstverlening, doordat kinderen steeds vaker naar de kinderopvang gaan (de deelname stijgt dus). Alleen bij de sector veiligheid en justitie neemt de ‘dienstverlening’ af: de (geregistreerde) criminaliteit daalt, er worden minder vaak gevangenisstraffen gegeven en de gemiddelde strafduur neemt af (CBS 2017a).

Verschillen in ontwikkeling van de uitgaven per verleende dienst

Naast de verschillen in de groei van de dienstverlening bepaalt de ontwikkeling van de uitgaven per verleende dienst de totale uitgavenontwikkeling. Deze nemen vooral toe bij veiligheid en justitie, en ook meer dan gemiddeld bij onderwijs. Bij de sector sociale zekerheid nemen ze af, terwijl ze bij zorg en ondersteuning nauwelijks veranderen.

Personele uitgaven per verleende dienst

In alle voorzieningen zijn er loonkostenstijgingen. Zoals eerder gemeld heeft dit vooral te maken met verschuivingen naar hoger opgeleid of hoger ingeschaald personeel (de incidentele loonkosten nemen toe). De stijging van de reële cao-lonen verklaart ongeveer een derde deel van de loonkostenstijging. Bij de sectoren zorg en ondersteuning, onderwijs, en veiligheid en justitie nemen de incidentele loonkosten meer dan gemiddeld toe.

Hoewel gemiddeld over alle voorzieningen de arbeidsproductiviteit niet sterk verandert, zijn er bij sommige sectoren wel grote veranderingen. Zo neemt de gemeten dienstverlening in de sector veiligheid en justitie af, terwijl het aantal arbeidsjaren blijft toenemen. Dit komt doordat extra inspanningen voor preventie van bijvoorbeeld de politie leiden tot een lagere criminaliteit en dus een lagere gemeten ‘dienstverlening’ (de zogenoemde veiligheidsparadox). Een vergelijkbare situatie doet zich voor bij de brandweer. In de sector sociale zekerheid wordt steeds meer geautomatiseerd en verloopt de dienstverlening steeds vaker via internet, zodat er minder personeel hoeft te worden ingezet, terwijl de dienstverlening stijgt. Bij zorg en ondersteuning wordt steeds meer personeel ingezet, maar neemt de dienstverlening nog sneller toe. In beide sectoren neemt de arbeidsproductiviteit dus toe. Overigens dempt een stijgende arbeidsproductiviteit weliswaar de uitgaven, maar staat niet op voorhand vast dat de kwaliteit van de dienstverlening op peil blijft.

Niet-personele uitgaven per verleende dienst

Doordat de niet-personele uitgaven een minder groot deel van het totaal uitmaken dan de personele uitgaven, is de invloed van veranderingen hierin minder groot. Uitzondering zijn de stijgingen in de niet-personele uitgaven per verleende dienst bij de sector veiligheid en justitie. Dit komt bijvoorbeeld door de inzet van meer ICT bij de politie en door overcapaciteit bij penitentiaire inrichtingen. Bij de sector sociale zekerheid nemen de niet-personele uitgaven per verleende dienst (d.w.z. per uitkering) juist af, waarschijnlijk door verdergaande automatisering, waardoor er niet alleen minder personeel, maar ook bijvoorbeeld minder huisvesting nodig is.

S.5Maatschappelijke ontwikkelingen en de publieke sector

De maatschappij is voortdurend in beweging: de bevolking vergrijst en wordt steeds welvarender, sociale structuren veranderen en er worden steeds vaker nieuwe digitale technieken ingezet. Ook wordt meer ingezet op de eigen kracht, en de benodigde vaardigheden om in de maatschappij te participeren veranderen. De manier waarop burgers met deze veranderingen omgaan, is van invloed voor de kwaliteit van leven van burgers. De voorzieningen die in de publieke sector worden aangeboden, zijn echter ook van belang. Uit de resultaten van deze studie zijn een aantal bredere conclusies te trekken over de invloed van verschillende maatschappelijke ontwikkelingen op de veranderingen in de publieke voorzieningen.

Demografische ontwikkelingen

Nederland kent een groeiende, ontgroenende en vergrijzende bevolking. Hierdoor nemen de doelgroepen van het onderwijs, de jeugdzorg en de kinderopvang af, terwijl de doelgroepen van verpleging en verzorging en de sociale verzekeringen (in dit geval aow-ontvangers) juist toenemen (demografische groei). Ook de sector veiligheid en justitie heeft te maken met de demografische veranderingen: de criminaliteit neemt mede af doordat het aantal jonge mannen afneemt (zie Veiligheid en justitie).

Er vinden dus verschuivingen plaats tussen de verschillende voorzieningen en sectoren. Overheden en aanbieders van voorzieningen proberen tijdig in te spelen op demografische veranderingen. Leegstaande scholen, lange wachtlijsten in tehuizen of sterk oplopende uitgaven kunnen anders het gevolg zijn. Na de recente Hervorming Langdurige Zorg, bijvoorbeeld, richt de sector zorg en ondersteuning zich op langer in de eigen omgeving wonen en meer hulp vanuit het eigen netwerk (TK 2012/2013).

Technologische ontwikkelingen

Technologische ontwikkelingen hebben gevolgen die per sector kunnen verschillen. Zo nemen de mogelijkheden voor behandeling in ziekenhuizen toe, waardoor de dienstverlening toeneemt evenals de uitgaven. In andere zorgvoorzieningen ligt dat anders. Mensen met een verstandelijke beperking en ouderen hebben vaak moeite met de verdergaande digitalisering van de maatschappij: de maatschappij wordt complexer. Mensen die moeite hebben met digitale middelen kunnen vastlopen in aanvraagprocedures voor dagelijkse zaken zoals een woning huren, een ov-chipkaart aanvragen of bankzaken afhandelen. Hierdoor hebben zij meer hulp nodig dan in het verleden. Aan de andere kant kunnen digitale hulpmiddelen en andere technologische vernieuwingen (bv. apps, alarminstallaties, robots) juist behulpzaam zijn bij het leveren van zorg. Dit kan de publieke hulp en ondersteuning, maar ook de mantelzorg ontlasten. Vooralsnog lijkt de stijgende hulpvraag doorslaggevend: de dienstverlening en de bijbehorende uitgaven nemen toe in deze sectoren.

Ook bij de sociale verzekeringen en de Belastingdienst speelt technologie een belangrijke rol: een deel van de werkzaamheden is geautomatiseerd. Aanvragen voor uitkeringen en belastingaanslagen wordt digitaal afgehandeld. Dit levert een besparing op de personele inzet.

Economische ontwikkelingen

In tijden van economische neergang wordt in de marktsector flink bezuinigd: de vraag naar producten neemt af, wat leidt tot minder productie en lagere uitgaven per product. Ook in de publieke sector wordt dan geprobeerd de uitgaven in de hand te houden, door per verleende dienst minder uit te geven (zie De publieke sector). De dienstverlening in de publieke sector groeit echter vaak door. En soms, zoals in de sector sociale zekerheid, groeit de dienstverlening juist sneller in economisch slechte tijden, bijvoorbeeld doordat er meer werkloosheid is en er dus meer uitkeringen verstrekt moeten worden. Bij de sector veiligheid en justitie spelen verschillende economische gevolgen: een goed draaiende economie zou gerelateerd zijn aan minder criminaliteit, minder faillissementen, maar ook aan meer zakelijke transacties en geschillen. De invloed van economische ontwikkelingen op de uitgaven van deze sector is daarmee lastig vast te stellen. Bij het hoger onderwijs en de kinderopvang is er wel een duidelijke wisselwerking met de economische groei. Zo kan een gemiddeld hoger opleidingsniveau betere economische vooruitzichten bieden, maar kan andersom langer doorleren aantrekkelijk zijn wanneer er weinig banen zijn. En kinderopvang geeft ouders de mogelijkheid om beiden een baan te hebben of meer uren te werken, wat de economische groei bevordert.

Veranderingen in de sociale structuur

Met de opkomst van de participatiemaatschappij wordt een omslag gemaakt van de ‘haves’ en ‘havenots’ naar de ‘cans’ en ‘cannots’. De maatschappij wordt ingewikkelder, door bijvoorbeeld digitalisering, veranderingen op de arbeidsmarkt (automatisering), de grootschaligheid van het onderwijs, enzovoort (zie bv. Woittiez et al. 2018). Er wordt veel eigen kracht van mensen en hun netwerk gevraagd; denk bijvoorbeeld aan de decentralisaties in het sociaal domein. Zelfredzaamheid en participeren in de maatschappij vereisen vaardigheden waarover niet iedereen beschikt. Daardoor kan het beroep op publieke voorzieningen toenemen. De recente decentralisaties in het sociaal domein proberen deze groei af te remmen, via zorg op maat en tijdig ingrijpen.

Kwaliteit van de dienstverlening

In dit onderzoek is de dienstverlening in de publieke sector gemeten aan de hand van goed te kwantificeren eenheden: bijvoorbeeld het aantal opnamen in de ziekenhuizen, leerlingen in het onderwijs en verstrekte uitkeringen. Waar mogelijk is rekening gehouden met verschillen tussen de vormen van dienstverlening: leerlingen in het speciaal onderwijs vergen extra aandacht, en ingewikkelde rechtszaken kennen een grotere werklast. Hiervoor wordt in de berekening van veranderingen in de dienstverlening gecorrigeerd. Maar er zijn ook minder goed meetbare aspecten aan de dienstverlening: een ziekenhuisbehandeling is tegenwoordig misschien niet helemaal vergelijkbaar met een behandeling van tien jaar geleden, en het onderwijs levert wellicht een andere bijdrage aan de ontwikkeling van scholieren dan vroeger. Ook is niet op voorhand duidelijk wat de kwaliteitsgevolgen zijn in de sociale zekerheid wanneer persoonlijk contact wordt vervangen door internet. Zo suggereren recente berichten dat er minder controles zijn uitgevoerd op het recht op WW-uitkeringen. In de sector zorg en ondersteuning zou de werkdruk toenemen; het personeel heeft daardoor steeds minder tijd voor persoonlijke aandacht. Dit soort veranderingen lijkt echter weinig invloed te hebben op de waardering van de kwaliteit van de dienstverlening door burgers in het algemeen, en gebruikers van voorzieningen in het bijzonder (zie bv. Eggink et al. 2013).

Veranderingen in de kwaliteit kunnen meestal niet worden gekwantificeerd en daardoor kunnen ze niet worden opgenomen in de hier gehanteerde maten voor de dienstverlening. Veranderingen in de uitgaven of personeelsinzet per geleverde dienst kunnen gevolgen hebben voor de kwaliteit van de dienstverlening. Ook is de kwaliteit van het personeelsbestand van belang voor de duiding van de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit.

S.6Invloed van beleid vaak via dienstverlening

De mate waarin de uitgaven van publieke voorzieningen groeien of krimpen, is vaak het gevolg van politieke keuzes en beleidsingrepen. De publieke sector is uiteraard gevoeliger voor overheidsbeleid dan de marktsector. Het rijk is immers de grootste financier van de publieke voorzieningen (voor de 27 voorzieningen gemiddeld 61%) en er is uitgebreide wetgeving voor de uitvoering van de publieke taken. Zo worden voor sommige voorzieningen waar de overheid veel belang aan hecht – zoals het onderwijs – steevast extra middelen vrijgemaakt. Beleid heeft ook via eisen aan de kwaliteit van de dienstverlening invloed op de uitgaven van de publieke sector. Denk bijvoorbeeld aan meer leid(st)ers per kind in de kinderopvang, meer eenpersoonskamers in de zorginstellingen en meer politie op straat.

Decentralisaties, zoals die in het sociaal domein, verleggen de verantwoordelijkheid van de dienstverlening naar de gemeenten, soms met bezuinigingsopdrachten. Dit zal gevolgen hebben voor de omvang en de uitgaven van de dienstverlening. Ook hebben bijvoorbeeld de strengere eisen voor het verkrijgen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering een dempend effect op het aantal uitkeringsontvangers.

Bezuinigingen hebben hun weerslag op de uitgaven, maar niet altijd via de dienstverlening. Zo remde de bevriezing van de ambtenarensalarissen in 2010 de groei van de personele uitgaven in het onderwijs, en beperkte de bezuinigingstaakstelling bij het openbaar ministerie (OM) in 2013 de uitgavengroei. Dit kan gevolgen hebben voor de kwaliteit van de dienstverlening. De rijksoverheid heeft tussen 2011 en 2016 ruim 500 maatregelen aangekondigd om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Hoewel de (financiële) gevolgen volgens Algemene Rekenkamer (2016) niet goed in beeld zijn, zal dit toch zijn weerslag hebben gehad op de publieke sector.

S.7Uitgaven publieke sector groeien gestaag

Ook over langere perioden gezien nemen de uitgaven aan de publieke sector toe (zie bv. Kuhry en Pommer 2006; Kuhry en Van der Torre 2002). Maar er zijn grote verschillen tussen de voorzieningen onderling. Dit rapport laat die diversiteit zien door zoveel mogelijk op dezelfde manier naar verschillende voorzieningen te kijken. Uitgaven stijgen soms in samenhang met demografische processen (vergrijzing, ontgroening), (gewenste of ongewenste) veranderingen in deelname, en door veranderingen in de uitgaven per verleende dienst. De mate waarin deze factoren veranderen, verschilt dan ook sterk tussen de voorzieningen.

De uitgaven per verleende dienst (of product) in de publieke sector stijgen sneller dan in de marktsector.noot 4 Dit verschil heeft te maken met de sterker stijgende loonkosten per uur (verschuivingen tussen personeelstypen, of marktomstandigheden) en een achterblijvende arbeidsproductiviteit (arbeidsintensieve voorzieningen; zie Baumol 1993). We merken hier op dat dit weliswaar voor de publieke sector als geheel geldt, maar niet voor elke publieke voorziening afzonderlijk. Zo neemt de arbeidsproductiviteit in de sector sociale zekerheid wel flink toe in de onderzochte periode. Per saldo stijgen de uitgaven in de publieke sector duidelijk sneller dan die in de marktsector, maar er is een flinke spreiding tussen de verschillende publieke voorzieningen.

Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Algemene Rekenkamer (2016). Kosten en opbrengsten van saldoverbeterende maatregelen 2011-2016. Zicht op zes jaar bezuinigen en lasten verzwaren . Den Haag: Algemene Rekenkamer ( https://www.rekenkamer.nl/onderwerpen/bezuinigingen/documenten/rapporten/2016/10/03/kosten-en-opbrengsten-van-saldoverbeterende-maatregelen).

Baumol, W.J. (1993). Health care, education and the cost disease. A looming crisis for public choice. In: Public Choice, jg. 77, nr. 1, p. 17-28.

CBS (2017a). Misdrijven; opgelegde straffen en maatregelen 1994-2016. Geraadpleegd op 25 mei 2018 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/81538NED/table?ts=1527232689890.

CBS (2017b). Productie en inkomens naar bedrijfstak; nationale rekeningen. Geraadpleegd op 19 maart 2018 via https://opendata.cbs.nl/dataportaal/#/CBS/nl/dataset/82572NED/table?ts=1524464576249.

CBS (2018a). Beloning en arbeidsvolume van werknemers, kwartalen; nationale rekeningen. Geraadpleegd op 19 maart 2018 via https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82577NED/table?ts=1517565714139 .

CBS (2018b). Opbouw binnenlands product (bbp); nationale rekeningen, 1969-2016. Geraadpleegd op 30 maart 2018 via https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82262NED/table?ts=1522399492909.

CBS (2018c). Overheidsfinanciën; kerncijfers 1995-2017. Geraadpleegd op 9 april 2018 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82560NED/table?ts=1523972901572.

Eggink, Evelien, Debbie Verbeek-Oudijk en Evert Pommer (2013). Burgers over de kwaliteit van publieke diensten. Een terugblik op 2002-2010. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2013-35).

Kuhry, B. en A. van der Torre (2002). De vierde sector. Achtergrondstudie quartaire sector. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2002-15).

Kuhry, Bob en Evert Pommer (2006). Publieke productie en persoonlijk profijt. De productie van publieke diensten en profijt van de overheid, 1990-2003 . Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2006-17).

Ridder, Josje den, Paul Dekker en Pepijn van Houwelingen (2016). Burgerperspectieven 2016|1. Kwartaalbericht van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (COB-bericht 2016-1).

TK (2012/2013). Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012/2013, 30597, nr. 296.

Woittiez, Isolde, Evelien Eggink, Lisa Putman en Michiel Ras (2018). An international comparison of care for people with intellectual disabilities. An exploration . Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2018-18).

Noten

In de hoofdstukken over de sectoren en de voorzieningen worden de gemaakte keuzes toegelicht.

De marktsector wordt hier gedefinieerd als de totale economie behalve de sectoren R tot en met Uvolgens de SBI 2008-indeling (CBS 2018b). Het betreft de publieke sectoren ‘openbaar bestuur en overheidsdiensten en verplichte sociale verzekeringen’ (O), ‘onderwijs’ (P), ‘gezondheids- en welzijnszorg’ (Q), ‘cultuur, sport en recreatie’ (R) en ‘overige dienstverlening’ (S). Vanwege ontbreken van voldoende detailgegevens zijn hier ook `huishoudens als werkgever’ en (T) en extraterritoriale organisaties en lichamen (U) bij de publieke sector meegenomen.

Zoals eerder gemeld speelt bij sommige voorzieningen het uitbesteden van werk ook een rol; dit uit zich in een verschuiving van personele uitgaven naar niet-personele uitgaven.

De marktsector wordt hier gedefinieerd als de totale economie behalve de sectoren R tot en met Uvolgens de SBI 2008-indeling (CBS 2018b). Het betreft de publieke sectoren ‘openbaar bestuur en overheidsdiensten en verplichte sociale verzekeringen’ (O), ‘onderwijs’ (P), ‘gezondheids- en welzijnszorg’ (Q), ‘cultuur, sport en recreatie’ (R) en ‘overige dienstverlening’ (S). Vanwege ontbreken van voldoende detailgegevens zijn hier ook `huishoudens als werkgever’ en (T) en extraterritoriale organisaties en lichamen (U) bij de publieke sector meegenomen.