Onderwijs

  • De sector onderwijs neemt in 2015 27% van de uitgaven van de publieke sector en 25% van de arbeidsjaren in beslag.
  • De uitgaven voor de sector onderwijs zijn (gecorrigeerd voor inflatie) tussen 1998 en 2015 met 58% toegenomen. Deze groei is minder snel dan gemiddeld in andere publieke sectoren (66%).
  • De uitgavengroei komt vooral door stijgende loonkosten per uur en doordat mensen langer leren (toenemende dienstverlening).
  • Vooral bij het hoger onderwijs (hbo en wetenschappelijk onderwijs) is de dienstverlening toegenomen door hogere deelname (langer leren).
  • Tegenover de hogere lonen staat alleen bij het wetenschappelijk onderwijs een hogere arbeidsproductiviteit.

Kader 1Kerncijfers onderwijs

In 2015 beslaan de uitgaven aan de sector onderwijs 33 miljard euro. Dit betreft 27% van de hier geanalyseerde uitgaven aan de publieke sector. In 2015 beslaat het personeel in de onderwijssector ruim 320.000 arbeidsjaren. Dit is 25% van de arbeidsjaren in de publieke sector. Er nemen 3,2 miljoen leerlingen/studenten deel aan een vorm van onderwijs.

Bron:SCP (DPS)

In dit rapport onderscheiden we vijf typen onderwijs. Vrijwel alle kinderen/jongeren volgen:

  • primair onderwijs: basisonderwijs en speciaal onderwijs
  • een vorm van voortgezet onderwijs: vwo, havo, vmbo en pronoot 1

Daarna volgen veel jongeren een vervolgopleiding, steeds vaker verschillende vormen na elkaar:

  • beroepseducatie: middelbaar beroepsonderwijs inclusief volwasseneneducatie
  • hoger beroepsonderwijs
  • wetenschappelijk onderwijs en onderzoek

Ruim de helft van de onderwijsuitgaven komt ten goede aan het primair en voortgezet onderwijs (resp. 30% en 25%, zie figuur 1). Het wetenschappelijk onderwijs neemt 20% van de onderwijsuitgaven in beslag, de beroepseducatie is goed voor 14% van de uitgaven en het hoger beroepsonderwijs neemt de overgebleven 12% voor zijn rekening. Doordat bij het wetenschappelijk onderwijs (relatief) veel geld naar onderzoek gaat, zijn de uitgaven daar hoger dan bij het hoger beroepsonderwijs, ondanks een veel lager aantal studenten. Het overgrote deel van de bekostiging van het onderwijs wordt gevormd door de rijksbijdrage (82%). Dit aandeel is stabiel over de jaren (CBS 2017). De overige 18% komt van bijvoorbeeld andere overheidsinstanties, of bijdragen van gebruikers zoals lesgelden of collegegelden (niet in primair en voortgezet onderwijs) en overige inkomsten. In de hoofdstukken per onderwijsvorm zijn meer details te vinden.

De leerlingen van de verschillende onderwijsvormen worden geregistreerd per schooljaar, en de uitgaven en de personele inzet worden bijgehouden per kalenderjaar. In dit rapport rekenen we telkens de leerlingenaantallen ook om naar kalenderjaren.

Kader 1Afleiding leerlingen per kalenderjaar

Een schooljaar begint op 1 augustus. Het gemiddeld aantal leerlingen in bijvoorbeeld 2015 wordt berekend als (7/12) × leerlingen schooljaar 2014/2015 (7 maanden) + (5/12) × leerlingen schooljaar 2015/2016 (5 maanden).

Figuur 1Verdeling van de uitgaven per voorziening binnen de sector onderwijs, 2015 (in procenten)

primair onderwijs 30
voortgezet onderwijs 24,9
beroepseducatie 13,6
hoger beroepsonderwijs 12
wetenschappelijk onderwijs en onderzoek 19,5

Bron:SCP (DPS)

De uitgaven aan onderwijs zijn fors toegenomen

De reële uitgaven aan de sector onderwijs liggen in 2015 58% hoger dan in 1998. Deze groei is iets lager dan gemiddeld in de publieke sector (zie Publieke sector). De dienstverlening van het onderwijs wordt gemeten aan de hand van het aantal leerlingen, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen tussen typen onderwijs: het aantal gewogen leerlingen.noot 2 Dit aantal gewogen leerlingen nam slechts met 15% toe. De groei in de onderwijsuitgaven komt dus vooral doordat de uitgaven per gewogen leerling fors zijn toegenomen. De inzet van personeel groeide met 16%, dus gemiddeld niet veel sneller dan de dienstverlening. Figuur 2 laat deze ontwikkelingen zien.

Figuur 2Reële uitgaven, arbeidsjaren en dienstverlening van de sector onderwijs, 1998‍-2015 (in indexcijfers, 1998 = 100) a

onderwijs 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 100 105,2 110,4 115,8 121,8 126,5 128,4 130,9 132,5 137,5 143,3 152 154,3 155,7 153,5 152,5 154,9 157,6
arbeidsjaren 100 102,2 104,1 107,5 111,4 114,3 115,4 115,6 116,2 117,8 119,5 121 121,9 120,3 117,5 115,5 115,4 116,3
dienstverlening 100 101,3 102,4 103,9 105 106,4 108,2 109,7 110,4 110,9 111,5 111,9 112,8 113,3 113,4 113,6 113,8 113,6
primair onderwijs 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële  uitgaven 100 104,2 111,4 119,3 125,8 129,7 132,9 135,8 139,8 142,4 148,8 162,2 161,6 161 158,1 155,2 156,1 152,5
arbeidsjaren 100 101,6 102,9 107,9 112,4 114,5 116,1 116,5 117,6 118,4 119,2 120,3 120,1 117 112,1 108,9 107,5 106,1
dienstverlening 100 100,9 101,5 102 102,5 102,7 102,6 102,6 102,5 102,1 101,6 100,9 100,1 99,3 98,1 96,6 95,1 93,5
voortgezet onderwijs 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 100 107,6 113,4 118,3 124,1 131,4 131,2 134,9 136,9 141,2 143,5 152,5 158,5 157,3 157,5 159,2 164,4 170,5
arbeidsjaren 100 104,5 107,5 110,8 115,7 122 123,9 124,7 126,1 127,9 129,1 130,4 131,5 129,4 127,1 126,1 126,5 127,6
dienstverlening 100 103,1 104,4 105,9 107,9 109,4 110,8 112,4 113,1 113,3 113 112,4 112,6 113,4 114,7 116,2 117,7 119
beroepseducatie 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven  100 105,1 109,7 112,7 124,6 129 129,4 129,3 129 143,1 146,3 147,1 148,8 150,4 142,3 137,2 137,9 142
arbeidsjaren 100 102,9 106,4 110,2 115,2 119,3 119,2 116,7 116,5 119,5 122,1 121,8 122,4 121 115,9 110,5 110,3 115,4
dienstverlening 100 99,8 101,3 102,7 104,2 106,7 108,5 108,8 108,2 108,7 108,8 108,4 106,4 105,2 103,3 102,3 101,3 99,9
hoger beroepsonderwijs 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 100 103,8 106,2 112,5 115,6 121,2 126,8 128,5 131 134,8 142,5 148,2 152,8 160 160,9 162,8 168,1 174,7
arbeidsjaren 100 101,4 103,3 106,3 110,2 114,5 117,7 119,3 122,3 128 134,8 139,3 142,8 146,5 150,5 153,1 156,7 161,6
dienstverlening 100 103,9 108,3 111,6 113,6 115,8 120 123,8 127,3 130,5 133,5 138,2 144,2 148 149,2 151,5 156,2 156,9
wetenschappelijk onderwijs en onderzoek 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 100 105 108,2 111,6 114,2 116,8 118,4 121,1 119,8 123,1 132,6 141,3 143,4 147,4 146 146,4 147,9 153,4
arbeidsjaren 100 100,4 100,7 99,7 99,3 97,5 96,1 95,9 93,7 93,8 95,3 98,1 100,8 101,6 101,6 102 102,8 104
dienstverlening 100 99,3 99,5 102,1 102,5 105,2 110,4 115,4 117,7 119,5 123 126,2 131,6 134,9 137,6 139,9 140,5 142,6

aIn 1998 bedragen de reële uitgaven van het onderwijs 21 miljard euro. In 2015 is dit gegroeid tot ruim 33 miljard. Het aantal arbeidsjaren is gegroeid van 277 duizend in 1998 tot 322 duizend in 2015. De dienstverlening van de sector onderwijs is een gewogen index van de dienstverlening van de verschillende voorzieningen in deze sector en daardoor niet in aantallen uit te drukken.

Bron:SCP (DPS)

Uitgavenstijging vooral door hogere lonen en langer leren

De dienstverlening neemt toe, vooral doordat leerlingen steeds langer deelnemen aan het onderwijs (component deelname, oranje staaf in figuur 3). Zij volgen steeds vaker hogere onderwijsvormen, zoals hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Ze kiezen direct voor een hogere of langere opleiding, of stromen door van bijvoorbeeld mbo naar hbo. Tot slot neemt de dienstverlening ook toe als gevolg van de demografie. De doelgroep van het onderwijs (grofweg de bevolking van 4 tot 27 jaar) groeit, maar niet voor alle leeftijdsgroepen evenveel (zie ook figuur 5).

Figuur 3 laat zien waardoor de uitgaven per gewogen leerling toenemen. De personeelsuitgaven nemen toe tussen 1998 en 2015, en dan vooral de loonkosten per uur. Deels heeft dit te maken met een hogere inschaling (bv. functiemix bij primair en voortgezet onderwijs) en vergrijzing van leraren; de lonen nemen sneller toe dan de lonen volgens de onderwijs-cao. Ook de inzet van niet-personele uitgaven (zoals huisvesting, lesmateriaal en ICT) neemt per gewogen leerling aanzienlijk toe.

Figuur 3Oorzaken van de ontwikkeling van de reële uitgaven aan de sector onderwijs, 1998-2015 (in procenten) a, b

onderwijs 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 5,23 10,4 15,79 21,79 26,49 28,4 30,86 32,53 37,54 43,26 51,97 54,31 55,72 53,46 52,49 54,9 57,64
demografie 0 0,11 0,4 0,91 1,56 2,12 2,57 2,84 2,94 3,09 3,35 3,6 3,78 3,83 3,79 3,68 3,59 3,59
deelname 0 1,15 2,03 2,94 3,39 4,19 5,45 6,67 7,25 7,61 7,85 8,04 8,65 9,12 9,27 9,6 9,83 9,69
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 0,45 2,7 3,48 3,9 4,27 4,86 5,1 6,64 7,84 8,73 10,3 10,21 10,46 9,57 9,26 9,69 10,36
personeel per verleende dienst 0 0,26 0,78 2,15 4,11 5,1 4,56 3,58 3,5 4,19 5,02 5,7 5,71 4,3 2,32 0,87 0,73 1,37
loonkosten per uur 0 3,18 4,27 5,7 7,57 8,9 8,77 10,15 9,53 11,39 13,91 18,43 19,5 21,51 22,76 23,83 25,52 26,55
groei-op-groei 0 0,08 0,21 0,61 1,26 1,91 2,19 2,53 2,68 3,42 4,4 5,89 6,46 6,51 5,75 5,26 5,55 6,08
primair onderwijs 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 4,21 11,42 19,31 25,81 29,72 32,95 35,82 39,75 42,41 48,77 62,16 61,55 61,03 58,1 55,24 56,09 52,48
demografie 0 0,46 0,83 1,18 1,36 1,35 1,53 1,6 1,52 1,62 1,63 1,35 0,7 -0,32 -1,5 -2,62 -3,57 -4,54
deelname  0 0,44 0,7 0,83 1,17 1,31 1,07 1,01 0,98 0,47 -0,06 -0,48 -0,59 -0,41 -0,41 -0,77 -1,34 -2,08
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 -0,6 4,83 4,27 4,26 4,48 5 5,37 7,25 9,03 11,02 13,87 14,16 14,8 14,8 15,08 15,64 15,81
personeel per verleende dienst 0 0,04 0,63 4,13 7,28 8,83 10,08 10,45 11,36 12,39 13,6 15,13 15,69 13,99 11,09 9,8 10,08 10,46
loonkosten per uur 0 3,68 4,63 8,27 10,22 11,68 12,81 14,56 15,58 15,84 18,95 27,03 26,7 28,84 31,38 32,32 34,5 33,07
groei-op-groei 0 0,19 -0,19 0,64 1,51 2,06 2,46 2,84 3,06 3,06 3,62 5,26 4,9 4,13 2,72 1,42 0,78 -0,25
voortgezet onderwijs 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 7,58 13,38 18,33 24,07 31,43 31,16 34,88 36,91 41,18 43,49 52,53 58,45 57,29 57,53 59,25 64,39 70,48
demografie 0 1,5 3,24 4,98 6,85 8,35 9,19 9,56 9,6 8,98 8,04 7,34 7,28 7,73 8,75 9,83 10,63 11,14
deelname  0 1,55 1,14 0,91 0,93 0,97 1,47 2,59 3,22 4 4,55 4,76 4,99 5,26 5,47 5,84 6,41 7,05
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 1,41 3,9 4,96 5,49 6,96 5,99 7,16 9,37 10,89 11,19 15,9 17,07 15,03 14,4 14,76 15,38 16,15
personeel per verleende dienst 0 0,59 1,82 3,07 5,22 8,48 8,7 8,03 8,46 9,49 10,73 12,05 12,66 10,59 8,05 6,18 5,41 5,27
loonkosten per uur 0 2,46 3,25 4,04 4,52 4,76 3,73 4,93 3,85 4,82 5,53 8,24 11 12,82 14,77 16,26 19,04 21,9
groei-op-groei 0 0,07 0,04 0,36 1,05 1,92 2,09 2,61 2,42 2,99 3,45 4,24 5,45 5,86 6,09 6,38 7,52 8,98
beroepseducatie 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 5,08 9,72 12,68 24,56 29 29,35 29,3 28,98 43,09 46,31 47,09 48,76 50,45 42,26 37,23 37,89 41,98
demografie 0 -0,44 -0,71 -0,27 0,73 1,89 2,72 3,25 3,81 4,8 5,86 6,56 6,87 6,79 6,33 5,87 5,95 6,74
deelname  0 0,26 1,98 2,93 3,44 4,74 5,67 5,4 4,21 3,73 2,81 1,69 -0,4 -1,48 -2,81 -3,33 -4,43 -6,43
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 0,91 1,27 1,58 4,3 3,97 3,12 2,81 4,63 8,05 8,25 8,1 9,55 10,77 8,89 8,09 8,41 8,91
personeel per verleende dienst 0 1,76 3,2 4,85 7,15 8 6,63 4,77 5,06 6,69 8,39 8,55 10,42 10,41 8,35 5,36 6,08 10,77
loonkosten per uur 0 2,57 3,76 3,19 7,43 8,11 8,74 10,66 8,95 15,49 16,01 17,17 17,36 19,13 18,38 19,28 20,09 19,68
groei-op-groei 0 0,02 0,2 0,4 1,52 2,29 2,48 2,41 2,32 4,33 4,99 5,03 4,96 4,83 3,12 1,96 1,79 2,3
hoger beroepsonderwijs 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 3,76 6,21 12,48 15,62 21,19 26,82 28,48 31,04 34,83 42,55 48,21 52,83 60,02 60,87 62,78 68,09 74,73
demografie 0 -0,91 -1,45 -1,58 -1,52 -1,34 -1,07 -0,76 -0,55 -0,01 1,03 2,23 3,27 4,11 4,5 4,53 4,5 4,74
deelname  0 4,89 9,93 13,37 15,36 17,36 21,31 24,71 28,01 30,53 32,13 35,18 39,62 42,17 42,77 44,89 49,46 49,79
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 0,06 -0,25 1,14 0,81 0,74 1,16 0,49 0,42 -1,04 -0,16 -0,66 -1,15 -1,54 -2,53 -2,78 -2,66 -2,27
personeel per verleende dienst 0 -2,23 -3,9 -3,95 -2,69 -1,29 -1,85 -3,13 -3,38 -1,88 0,35 0,24 -1,09 -1,11 0,29 0,43 -0,11 1,89
loonkosten per uur 0 2,02 2,23 3,52 3,68 5,45 6,61 6,89 6,28 6,96 7,11 8,38 9,15 12,02 11,37 11,15 11,78 12,96
groei-op-groei 0 -0,08 -0,35 -0,02 -0,02 0,28 0,66 0,29 0,27 0,27 2,08 2,84 3,02 4,38 4,47 4,55 5,12 7,62
wetenschappelijk onderwijs en onderzoek 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 5 8,16 11,57 14,23 16,83 18,37 21,08 19,83 23,14 32,6 41,3 43,37 47,35 46,05 46,44 47,87 53,45
demografie 0 -1,17 -1,94 -2,29 -2,29 -2,13 -1,87 -1,64 -1,56 -1,18 -0,05 1,37 2,57 3,48 4,06 4,26 4,33 4,57
deelname  0 0,49 1,47 4,47 4,95 7,48 12,54 17,36 19,59 20,96 23,03 24,52 28,25 30,32 32,21 34,14 34,66 36,35
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 1,19 2,17 4,1 3,78 3,65 6,13 5,57 6,65 6,78 6,82 6,35 3,47 4,61 3,06 1,68 1,94 2,99
personeel per verleende dienst 0 0,32 0,42 -1,9 -2,43 -5,19 -8,89 -11,43 -13,76 -14,48 -15,03 -14,89 -15,64 -16,47 -17,45 -18,06 -17,89 -18,02
loonkosten per uur 0 4,21 6,08 7,31 10,43 13,68 11,52 13,02 11,29 13,76 20,83 26,49 27,75 28,18 27,96 29,07 29,12 31,19
groei-op-groei 0 -0,02 -0,03 -0,12 -0,21 -0,66 -1,05 -1,81 -2,37 -2,7 -2,98 -2,53 -3,04 -2,77 -3,8 -4,65 -4,29 -3,64

aDe groei van de afzonderlijke componenten telt niet exact op tot de totale groei van de uitgaven. Dit komt door de berekeningswijze (zie Opzet en aanpak). Het verschil wordt hier weergegeven door de component ‘groei-op-groei’.

bDe gele en oranje staven (demografie en deelname) vormen samen de groei van de dienstverlening. De groene (niet-personele uitgaven) en de blauwe staven (personele uitgaven) geven opgeteld de groei weer door veranderingen in de uitgaven per verleende dienst.

Bron:SCP (DPS)

Uitgavenstijging vooral tot 2011

Uitgaven stijgen fors tot 2010, vooral door stijgende loonkosten

De forse stijging van de reële onderwijsuitgaven vindt geleidelijk plaats over de gehele periode 1998 tot en met 2015, met uitzondering van de jaren 2011 tot en met 2013 (zie figuur 2). De dienstverlening (gewogen leerlingen) neemt over bijna de gehele periode langzaam toe, maar vanaf 2006 zwakt de stijging af. De uitgaven per gewogen leerling nemen over vrijwel de gehele periode toe, maar dalen tussen 2011 en 2013. De niet-personele uitgaven en de loonkosten per uur nemen gedurende de gehele periode toe. Er wordt in de gehele onderwijssector tot 2010 steeds meer personeel ingezet per gewogen leerling: de arbeidsproductiviteit daalt en de bijbehorende uitgaven nemen dus toe (zie figuur 3). Na 2010 neemt de arbeidsproductiviteit weer wat toe. De veranderingen in de arbeidsproductiviteit zijn echter niet heel groot, zodat de gevolgen voor de uitgaven beperkt blijven.

Uitgaven stabiel tussen 2010 en 2013 door stijgende arbeidsproductiviteit

De stijging van de dienstverlening van onderwijs (het aantal gewogen leerlingen) vlakt na 2010 af (zie figuur 2). Dat heeft onder meer te maken met demografische ontwikkelingen: het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd neemt in die periode af. De deelname in de onderwijssector als geheel blijft wel toenemen, maar in de tweede helft van de analyseperiode minder dan daarvoor.

Tussen 2011 en 2013 dalen de uitgaven per gewogen leerling. Dat komt niet alleen doordat de niet-personele uitgaven per gewogen leerling dalen, maar ook doordat er per gewogen leerling minder personeel wordt ingezet: de arbeidsproductiviteit neemt toe. De dalende budgetten van de rijksoverheid, die het grootste deel van de baten van het onderwijs vormen, zijn dus deels opgevangen door meer te doen met minder personeel. De loonkosten per uur zijn (gecorrigeerd voor inflatie) gedurende de gehele periode toegenomen. Ondanks de nullijn voor het loon van overheidspersoneel die is ingesteld in 2010 (BZK 2010) en die ook als richtlijn voor het onderwijs wordt gebruikt, zijn de loonkosten per uur in de laatste jaren toch gestegen. Een verklaring daarvoor lijkt het inzetten van hoger ingeschaald personeel te zijn. Hoger ingeschaald personeel kan duiden op hogeropgeleid personeel, of ouder personeel.noot 3 Ook een daling van de inzet van niet-personele uitgaven heeft in deze periode bijgedragen aan het opvangen van de budgetbeperkingen.

Uitgaven nemen toe na 2013 door stijgende loonkosten

In de periode tussen 2013 en 2015 nemen de loonkosten per uur nog iets sneller toe dan daarvoor, en daalt de arbeidsproductiviteit weer wat. Beide ontwikkelingen stuwen de uitgaven op. Ook de inzet van niet-personele uitgaven neemt toe.

Grote verschillen tussen onderwijsvoorzieningen

De toename van de uitgaven is niet voor alle onderwijsvoorzieningen gelijk (zie figuur 4 en bv. Blank en Van Heezik 2015). De reële uitgaven nemen het sterkst toe bij het voortgezet en hoger beroepsonderwijs (resp. 70% en 75%) en het minst bij de beroepseducatie (42%). Het primair en wetenschappelijk onderwijs nemen een middenpositie in (52% en 54%).

De stijging van de totale uitgaven wordt veroorzaakt door de ontwikkeling in de dienstverlening en de uitgaven per verleende dienst (het aantal gewogen leerlingen). Bij het primair onderwijs en de beroepseducatie zien we dat de uitgavenstijging vooral veroorzaakt wordt door de uitgaven per gewogen leerling, want de dienstverlening stijgt niet, of daalt zelfs (primair onderwijs). Bij het hoger onderwijs (zowel het hbo als het wetenschappelijk onderwijs) zien we juist dat de dienstverlening de belangrijkste oorzaak is van de stijging van de uitgaven. Bij het voortgezet onderwijs veroorzaken zowel stijgende dienstverlening als toegenomen uitgaven per verleende dienst een uitgavenstijging.

Figuur 4Aandeel van de totale uitgaven aan de sector onderwijs in 2015, ontwikkeling uitgaven, dienstverlening en uitgaven per verleende dienst, 1998-2015 (in procenten)

uitgaven 2015 ontwikkeling uitgaven ontwikkeling dienstverlening ontwikkeling uitgaven per verleende dienst
onderwijs 57,6 13,6 38,7
primair onderwijs 10 52,5 -6,5 63,1
voortgezet onderwijs 8,3 70,5 19 43,3
beroepseducatie 4,5 42 -0,1 42,1
hoger beroepsonderwijs 4 74,7 56,9 11,4
wetenschappelijk onderwijs 6,5 53,4 42,6 7,6

Bron:SCP (DPS)

Toename van de uitgaven aan primair onderwijs vooral door toename van personele uitgaven

De uitgaven aan het primair onderwijs nemen vooral toe door toenemende uitgaven per gewogen leerling. Het aantal gewogen leerlingen stijgt nauwelijks (gele en oranje staven in figuur 5). Vooral de personele uitgaven stijgen (blauwe staven in figuur 5): de loonkosten per uur stijgen en er wordt meer personeel per gewogen leerling ingezet (afnemende arbeidsproductiviteit). Ook de stijgende niet-personele uitgaven (groene staaf) leveren een bijdrage aan stijgende uitgaven per leerling, dit betreft onder andere investeringen in leermiddelen en (ICT-)apparatuur. Zie Primair onderwijs.

Uitgaven aan voortgezet onderwijs stijgen door personele en niet-personele inzet

Bij het voortgezet onderwijs neemt het aantal (gewogen) leerlingen toe, wat de uitgaven opstuwt (zie figuur 5). Bovendien nemen de uitgaven per leerling toe. Dit geldt vooral in de personele sfeer (stijgende loonkosten en meer personeel per gewogen leerling, ofwel afnemende arbeidsproductiviteit). De niet-personele uitgaven leveren ook een bijdrage aan stijgende uitgaven per leerling, net zoals bij het primair onderwijs vooral door leermiddelen en (ICT-)apparatuur. Zie Voortgezet onderwijs.

Uitgaven aan beroepseducatie stijgen ondanks dalende deelname

In de beroepseducatie valt vooral de dalende deelname op (figuur 5). Dit heeft deels te maken met de economische teruggang na 2008 (zie bv. Blank en Van Heezik 2015). Net zoals in het primair en voortgezet onderwijs nemen ook de personele uitgaven per leerling toe, vooral door stijgende loonkosten per uur, maar ook door een dalende arbeidsproductiviteit. Zie verder Beroepseducatie.

toename van de uitgaven aan het hoger beroepsonderwijs vooral door grotere deelname

Het aantal studenten in het hoger beroepsonderwijs neemt fors toe tussen 1998 en 2015. Dit is de belangrijkste oorzaak van de toenemende uitgaven (oranje staaf in figuur 5). De omvang van de doelgroep verandert niet sterk, maar steeds meer jongeren stromen door naar de hogere onderwijsvormen of blijven langer doorleren (stapelen van opleidingen). Ook de loonkosten per uur nemen toe in het hoger beroepsonderwijs. De personele inzet groeit mee met het aantal studenten: de arbeidsproductiviteit verandert nauwelijks (zie Hoger beroepsonderwijs).

Uitgaven aan wetenschappelijk onderwijs stijgen door groei dienstverlening en loonkosten

Ook bij het wetenschappelijk onderwijs neemt het aantal studenten toe, net als het aantal publicaties (figuur 5). Ook hier komt dat doordat er per hoofd van de bevolking vaker en langer wetenschappelijk onderwijs wordt gevolgd (stijgende deelname). De groeiende loonkosten per uur worden grotendeels gecompenseerd door een stijging van de arbeidsproductiviteit (minder personeel per student of publicatie). Zie Wetenschappelijk onderwijs.

Figuur 5Oorzaken van de ontwikkeling van de reële uitgaven aan de sector onderwijs, 2015 ten opzichte van 1998 (in procenten) a, b

reële uitgaven demografie deelname niet-personele uitgaven per verleende dienst personeel per verleende dienst loonkosten per uur groei-op-groei
onderwijs 57,64 3,59 9,69 10,36 1,37 26,55 6,08
primair onderwijs 52,48 -4,54 -2,08 15,81 10,46 33,07 -0,25
voortgezet onderwijs 70,48 11,14 7,05 16,15 5,27 21,9 8,98
beroepseducatie 41,98 6,74 -6,43 8,91 10,77 19,68 2,3
hoger beroepsonderwijs 74,73 4,74 49,79 -2,27 1,89 12,96 7,62
wetenschappelijk onderwijs 53,45 4,57 36,35 2,99 -18,02 31,19 -3,64

aDe groei van de afzonderlijke componenten telt niet exact op tot de totale groei van de uitgaven. Dit komt door de berekeningswijze (zie Opzet en aanpak). Het verschil wordt hier weergegeven door de component ‘groei-op-groei’.

bDe gele en oranje staven (demografie en deelname) vormen samen de groei van de dienstverlening. De groene (niet-personele uitgaven) en de blauwe staven (personele uitgaven) geven opgeteld de groei weer door veranderingen in de uitgaven per verleende dienst.

Bron:SCP (DPS)

Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Blank, Jos L.T. en Alex A.S. van Heezik (2015). Productiviteit van overheidsbeleid. Deel I. Het Nederlandse onderwijs, 1980-2012. Den Haag / Delft: Centrum voor Innovaties en Publieke Sector Efficiëntie Studies (IPSE Studies|CAOP, Technische Universiteit Delft en Erasmus Universiteit Rotterdam).

BZK (2010). Trendnota Arbeidszaken Overheid. Den Haag: ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

CBS (2017). Onderwijsinstellingen; financiën. Geraadpleegd op 7 april 2017 via http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=81491ned&D1=0-1%2c6&D2=a&D3=a&HDR=G2&STB=T%2cG1&VW=D.

DUO (2017). Open databestanden. Geraadpleegd op 18 oktober 2017 via https://duo.nl/open_onderwijsdata/databestanden/.

OCW (2014). Kerncijfers 2009-2013. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Den Haag: ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Noten

Vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs. Vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs. Pro: praktijkonderwijs.

Leerlingen van duurdere onderwijstypen tellen zwaarder mee. Ook binnen onderwijsvoorzieningen, zoals het primair of voortgezet onderwijs, wordt rekening gehouden met verschillen in uitgaven per leerling. Bij het wetenschappelijk onderwijs is ook de onderzoeksproductie (aantal publicaties) in de maat voor de dienstverlening opgenomen.

Cijfers van DUO laten bijvoorbeeld zien dat de gemiddelde leeftijd van het personeel tussen 2011 en 2016 toeneemt in onder meer het primair, het voortgezet en volwassenonderwijs (DUO 2017; OCW 2014). In het hbo en ook bij het wetenschappelijk onderwijs verandert de gemiddelde leeftijd niet snel (OCW 2014).