Geestelijke gezondheidszorg (ggz)Opmerking

Door de Hervorming Langdurige Zorg van 2015 is de situatie van de ggz in 2015 onvergelijkbaar met die periode daarvoor. Daarom wordt de ggz besproken over de periode 1998 tot en met 2014, in plaats van 1998 tot en met 2015 zoals elders in deze publicatie.

  • Aan gespecialiseerde ggz wordt in 2014 5,7 miljard euro uitgegeven: een reële stijging van 85% ten opzichte van 1998. Dit komt bijna overeen met de gemiddelde stijging in de sector.
  • De dienstverlening stijgt in dezelfde periode met 160%. Dit komt door stijgende deelname aan de ggz (de dienstverlening per hoofd van de bevolking).
  • Vooral door de gestegen arbeidsproductiviteit nemen de uitgaven niet in dezelfde mate toe als de dienstverlening.

Kader 1Kerncijfers geestelijke gezondheidszorg

De uitgaven aan de geestelijke gezondheidszorg bedragen in 2014 5,7 miljard euro. Dit komt overeen met 14% van de totale uitgaven van de sector curatieve zorg. Ongeveer 74% daarvan zijn personele uitgaven. In 2014 zijn er in de ggz ruim 64.000 arbeidsjaren (19% van de sector curatieve zorg). In 2014 maken ruim 710.000 mensen gebruik van de gespecialiseerde ggz (voorheen tweedelijns ggz).

Bron:SCP (DPS), NZa 2017b

De geestelijke gezondheidszorg (ggz) biedt zorg aan mensen met psychische problemen. Deze zorg richt zich op het voorkomen, behandelen en genezen van psychische aandoeningen, de bevordering van de maatschappelijke participatie van mensen met een psychische aandoening en het bieden van hulp aan mensen die ernstig verward/verslaafd zijn en die uit zichzelf geen hulp zoeken (GGZ Nederland 2018).

Tot en met 2013 wordt een onderscheid gemaakt tussen eerstelijns ggz (voor lichte problematiek) en tweedelijns ggz (voor ernstiger problematiek). In de eerste lijn verleent de huisarts zorg, naast het maatschappelijk werk en de eerstelijnspsychologen. Dit wordt ook wel aangeduid als basis-ggz. Is meer specialistische behandeling noodzakelijk, dan verwijst de huisarts of medisch specialist de patiënt door naar de tweede lijn, de gespecialiseerde ggz. Hieronder vallen verslavingsklinieken, psychiatrische ziekenhuizen, psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen, RIAGG’s en vrijgevestigde psychotherapeuten en psychiaters. In 2014 is overgestapt op een indeling tussen basis-ggz en gespecialiseerde ggz.noot 1

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de gespecialiseerde (voorheen tweedelijns) ggz, en dus niet de (basis)zorg die wordt verleend door bijvoorbeeld huisartsen of maatschappelijk werkers (zie bv. CBS 2017).noot 2

In 2014, het meest recente jaar waarover we gegevens ter beschikking hebben, wordt de ggz voor een groot deel gefinancierd via de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz). Tot de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in 2006 viel de gehele ggz onder de Awbz. Sinds die tijd wordt de geneeskundige ggz gefinancierd via de collectieve en aanvullende zorgverzekeringen. In 2015 zijn de niet-geneeskundige ggz en de langdurige ggz, die onder de Awbz viel, overgeheveld naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Een klein deel ging over naar de Wet langdurige zorg (Wlz) (TK 2017/2018).

Toenemende uitgaven en dienstverlening

De reële uitgaven voor de ggz nemen tussen 1998 en 2014 met bijna 90% toe, van 3,1 miljard euro tot 5,7 miljard euro (in prijzen van 2015, zie figuur 1). Dit is sneller dan de groei van de meeste andere voorzieningen in de sector curatieve zorg (zie de Curatieve zorg figuur 4). Ook het aantal arbeidsjaren in de ggz neemt toe, maar minder snel dan de uitgaven (39%).noot 3 Tot aan 2012 neemt de dienstverlening van de ggz fors toe. Daarna is de omvang stabiel. In totaal leidt dit tussen 1998 en 2014 tot een groei in de dienstverlening met 160%. Net als bij de uitgaven groeit de dienstverlening van de ggz-diensten daarmee sneller dan bij de andere zorgvoorzieningen. De dienstverlening neemt sneller toe dan de uitgaven en de arbeidsjaren. Dit betekent dat de reële uitgaven per verleende dienst fors toenemen en de arbeidsproductiviteit stijgt (minder personeel per verleende dienst). Deze bevindingen worden onderschreven door Bijenhof et al. (2012).

Figuur 1Uitgaven, arbeidsjaren en dienstverlening van de ggz, 1998-2014 (in indexcijfers, 1998 = 100) a

curatieve zorg 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 100 104,5 106,6 114,4 123,7 131,4 134,2 136,6 145,9 153,5 159,9 171 181,7 184,2 186,3 189,3 192,7 190,3
arbeidsjaren 100 101,6 103,4 106,1 110,6 115,5 117,9 120,8 124,5 129,4 132,6 136,9 139,7 142 142,9 142,1 142,8 144,2
dienstverlening 100 105,6 107,9 110,5 115,5 122 126,1 131,4 134,7 139,7 147,2 152 161,6 169,6 167,2 161,2 154,4 150,1
ziekenhuizen 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële  uitgaven 100 104,7 107,2 116,1 125,7 132,7 136,7 139,1 149,7 156,9 165,5 177,5 190,3 190,5 195,5 200,7 203,9 202
arbeidsjaren 100 102,5 104,2 107,3 112 116 118 119,6 121,4 124,3 126,9 131,3 134,7 136,7 137,5 135,5 136,2 137,4
dienstverlening 100 108,6 109 113,4 120,3 125,4 133,8 138,1 142,8 148,7 155,5 161,8 170,9 178,2 175,6 165,9 147,9 141,3
huisartsen 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële  uitgaven 100 103,5 108,6 112,9 124,7 133,9 130,6 128,1 140 147,4 145,3 151 153,9 163 157,7 158,2 165,2 163
arbeidsjaren 100 103,4 109,8 113,2 117,1 122 125,5 133,3 158,8 181,4 190,7 201,5 215,2 220,4 225,6 235,9 247,9 256,6
dienstverlening 100 102,4 105,2 100,9 98 101,7 91 94,8 94,3 99,3 107,3 99 112,6 114,6 110,1 108,8 131 134,1
apotheken 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële  uitgaven 100 108,2 111,3 117,3 122,2 127,6 120,8 123,7 123,8 128,6 131,4 158,5 180 181,6 170,2 170,8 172,7 174,1
arbeidsjaren 100 101,8 105,8 109,7 114,3 118,7 121,9 125,6 128,9 134 138,2 136,6 135,5 137,6 139,1 138,7 139,3 141,6
dienstverlening 100 104,5 107,8 112,9 114,6 120 112,9 120 121,7 128,8 144,8 158,2 169,7 185,7 194,6 200,8 207 212,4
geestelijke gezondheidszorg 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële  uitgaven 100 106,9 105,8 112,4 120,9 130,6 137,4 144,2 150,5 159,3 163,5 173,2 174,9 181,9 184,9 186,6 185,2
arbeidsjaren 100 99,2 99 99,9 104,2 112 115,8 121,4 125,9 130,9 134,2 138,3 137,3 138,2 137,8 138,3 139,8
dienstverlening 100 102,3 110,2 115,3 127,5 145,4 158,5 168,4 179,9 191,2 202,7 216,3 225,7 250,8 260,3 260,3 260,3
tandartsen 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële  uitgaven 100 103,1 105,9 112,1 124,8 134,1 132,9 130,1 135,4 144,7 148,8 153,2 169,5 172,8 169,5 161,8 171,9 166,4
arbeidsjaren 100 105 110,7 115,5 122,5 133,1 141,9 147,1 166,5 186,2 192,4 199,4 208,3 217,3 226,2 227,7 226,2 236,6
dienstverlening 100 96,7 102,2 98,9 97,1 104,1 94,3 104,3 97,8 87 98,6 95,9 103,3 107,1 97,1 97,7 120,1 116,7
fysiotherapeuten 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële  uitgaven 100 94,7 94,6 100 102,9 108,6 107,4 112,3 123,6 132,2 135,7 148,1 154 161 153,8 154,5 161,3 156,1
arbeidsjaren 100 95 99,8 102,6 103 104,1 101,4 105,9 113,7 126,6 132 139,7 143,8 149,2 150,6 152,6 146,4 150,7
dienstverlening 100 98,6 107,4 106,5 105,8 114,8 110,6 110,9 110,2 128,9 120,7 129,9 144,4 145 138,7 138,3 136,9 133,6

aDe reële uitgaven bedragen (in prijzen van 2015) in 1998 3,1 miljard euro en in 2013 5,7 miljard euro. In 1998 bedroeg de personele inzet 45.900 arbeidsjaren, in 2014 zijn dat 64.000 arbeidsjaren. De dienstverlening is een gewogen gemiddelde en daarom niet in aantallen uit te drukken.

Bron:SCP (DPS)

Dienstverlening groeit sterk tot 2012

Kader 2Meting van de dienstverlening van de ggz

Er zijn verschillende vormen van gespecialiseerde ggz. Het grootste deel van de cliënten wordt ambulant, in deeltijd, residentieel of in combinaties hiervan verzorgd (Bijenhof et al. 2012). Als indicator voor dienstverlening van de ggz volgen we de volume-index van het CBS. Deze houdt rekening met de kostenverschillen tussen typen zorg (zie bv. CBS 2016; Denneman 2008). In de maat voor de dienstverlening wordt ook rekening gehouden met het gebruik van persoonsgebonden budgetten (pgb’s). Vanaf 2015 is deze index voor de dienstverlening niet beschikbaar. Deze periode bespreken we dan ook niet.

De dienstverlening van de ggz groeit gedurende vrijwel de hele periode 1998 tot en met 2014. Alleen in de jaren na 2012 treedt een stagnatie op. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het Bestuurlijk Akkoord dat in 2012 werd afgesloten (Algemene Rekenkamer 2016; TK 2011/2012). Hierin spraken de overheid, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en cliëntenorganisaties af om in te zetten op ambulante zorg en de zorg in instellingen af te bouwen. Hiermee neemt de dienstverlening (gecorrigeerd voor zorgzwaarte) af. Ook de invoering van een eigen bijdrage voor de tweedelijns ggz die in 2012 is ingegaan, zal hebben bijgedragen aan de stagnerende groei (Bijenhof et al. 2012).

De toename van de dienstverlening in de ggz wordt volgens Niaounakis (2013) en Blank et al. (2016) vooral gestuurd door een groei in de ambulante behandelingen en deeltijdbehandelingen. Dit is ook de inzet van het beleid (Bijenhof et al. 2012): de rijksoverheid en de ggz-branche streven naar betere toegankelijkheid. Het aantal verpleegdagen in psychiatrische ziekenhuizen daarentegen neemt wat af. In de groei van de dienstverlening treedt vanaf 2004 een vertraging op. Dit komt door een kentering in de groei van het aantal deeltijdbehandelingen. Deze kentering kan te maken hebben met de aanpassingen in de eigen betalingen die met de modernisering van de Awbz zijn ingegaan (Blank et al. 2016; Niaounakis 2013).

Voor de toename in de dienstverlening zijn – behalve het toegankelijker maken van de zorg – nog enkele andere verklaringen te geven (Bijenhof et al. 2012). Zo stellen huisartsen vaker de diagnose ‘psychische stoornis’, hoewel psychische stoornissen op zichzelf niet vaker voorkomen. Daarnaast wordt de maatschappij volgens experts complexer, waardoor de vraag naar ggz-zorg toeneemt.noot 4 Ook het zorgaanbod leidt volgens Bijenhof et al. (2012) tot een toename in de dienstverlening. Door de ‘boter bij de vis’-regeling aan het begin van deze eeuw, waarbij de budgettering tijdelijk werd losgelaten, nam de dienstverlening toe. Bovendien zijn er tussen 2008 en 2013 als gevolg van het geleidelijk invoeren van marktwerking meer aanbieders bij gekomen (zie NZa 2017a). Van Hoof et al. (2017) rapporteren dat het aanbod van ambulante zorg onvoldoende is om de afbouw van bedden te compenseren, zoals was afgesproken in het Bestuurlijk Akkoord (TK 2011/2012).

Het Trimbos-instituut constateert dat de capaciteit van beschermd wonen (dat onder de Wmo valt) in 2012 sterk is toegenomen (Van Hoof et al. 2017). Het lijkt alsof een deel van de intramurale ggz-capaciteit is omgezet naar beschermd wonen (wat niet onder de ggz valt). Hierdoor zal de dienstverlening van de ggz afnemen.

Stijgende uitgaven vooral door toenemende deelname

De belangrijkste oorzaak van de sterk stijgende reële uitgaven is de toegenomen dienstverlening, en dan vooral de stijgende deelname (zie figuur 2). Rekening houdend met de leeftijdsopbouw van de bevolking maken steeds meer mensen gebruik van de ggz. De gebruikersgroep van de ggz is relatief jong. Deze bevolkingsgroep groeit niet zo sterk. De demografische ontwikkeling heeft daarom slechts beperkt invloed op de dienstverlening en daarmee op de uitgaven (Slobbe et al. 2011).

Uitgaand van de stijgende deelname zou tussen 1998 en 2014 een toename van de uitgaven met 149% hebben plaatsgevonden. Stijgende loonkosten per uur stuwen de uitgaven nog wat verder op (28%). Dat de uitgaven in werkelijkheid minder snel stijgen (85%), komt grotendeels doordat er per verleende dienst minder personeel wordt ingezet: de arbeidsproductiviteit stijgt. Dit dempt de uitgavengroei met 35%.

De geringere inzet van personeel per verleende dienst heeft waarschijnlijk te maken met de verschuiving van intramurale (24 uurs)zorg naar ambulante zorg en deeltijdbehandelingen (zie ook bv. Blank et al. 2016; Niaounakis 2013). Voor deze laatste twee typen zorg is minder personeel per behandeling nodig.

Een substantieel deel van de uitgavengroei is niet direct aan een van de onderscheiden componenten toe te schrijven, maar wordt veroorzaakt door de combinatie van de sterke groei van verschillende componenten tezamen: de component groei-op-groei is groot (en dempt de uitgavengroei). Zie verder het hoofdstuk Opzet en aanpak.

Figuur 2Oorzaken van de ontwikkeling van de reële uitgaven aan de ggz, 1998-2014 (in procenten) a, b

curatieve zorg 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 4,53 6,6 14,36 23,74 31,38 34,23 36,64 45,91 53,5 59,88 70,97 81,7 84,2 86,31 89,27 92,7 90,34
demografie 0 0,93 1,93 2,95 3,89 4,7 5,42 6,06 6,8 7,59 8,59 9,68 10,77 11,83 12,83 13,8 14,93 16,02
deelname 0 4,64 5,84 7,28 11,19 16,55 19,58 23,91 26,11 29,81 35,53 38,59 45,93 51,68 48,2 41,61 34,34 29,37
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 -1,1 -2,04 -0,59 -0,23 -0,18 -0,49 -0,61 1,13 2,57 1,98 3,91 5,32 3,14 4,54 7,72 10,16 9,84
personeel per verleende dienst 0 -3,03 -3,47 -3,32 -3,53 -4,24 -4,99 -5,96 -5,63 -5,5 -7,13 -7,58 -10,12 -11,89 -10,92 -9,35 -6,8 -4,68
loonkosten per uur 0 3,24 4,5 7,78 11,41 12,83 12,87 11,57 14,02 14,04 15,5 18,34 20,57 21,42 21,57 22,49 24,11 23,4
groei-op-groei 0 -0,14 -0,17 0,25 1,01 1,72 1,84 1,68 3,48 5 5,41 8,03 9,24 8,02 10,08 13 15,97 16,39
ziekenhuizen 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 4,75 7,18 16,13 25,68 32,68 36,67 39,14 49,66 56,87 65,52 77,46 90,31 90,55 95,48 100,7 103,86 101,97
demografie 0 1,01 2,11 3,22 4,25 5,16 5,97 6,71 7,63 8,6 9,79 11,05 12,32 13,58 14,8 15,98 17,38 18,66
deelname  0 7,53 6,76 9,83 15,4 19,29 26,24 29,46 32,71 36,95 41,68 45,68 52,12 56,9 52,93 43,06 26,01 19,05
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 -2,5 -2,29 -0,92 -0,63 -0,1 -1,14 -0,68 1,64 3,25 3,18 5,26 7,62 4,38 6,93 12,37 19,31 19,45
personeel per verleende dienst 0 -3,97 -3,46 -4,04 -4,96 -5,32 -7,9 -8,84 -9,79 -10,6 -11,82 -12,49 -14,11 -15,43 -14,59 -12,7 -6,76 -3,82
loonkosten per uur 0 2,98 4,12 7,7 10,65 11,96 12,63 11,87 15,41 15,75 18,86 21,59 23,86 24,48 25,5 27,64 29,05 29,48
groei-op-groei 0 -0,3 -0,05 0,35 0,97 1,69 0,87 0,61 2,06 2,93 3,84 6,37 8,5 6,64 9,91 14,36 18,87 19,14
huisartsen 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 3,45 8,6 12,88 24,72 33,91 30,65 28,11 40,04 47,44 45,25 50,96 53,9 63,01 57,69 58,23 65,22 63
demografie 0 0,96 1,98 3,04 4,01 4,85 5,64 6,38 7,14 7,96 8,93 10,01 11,1 12,17 13,18 14,12 15,18 16,26
deelname  0 1,46 3,17 -2,09 -5,76 -3,05 -13,83 -10,9 -12,01 -8 -1,53 -10,02 1,37 2,15 -2,72 -4,64 13,74 15,35
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 -1,08 -2,71 -2,33 -1,95 -3,28 -0,26 -2,17 -2,2 -2,14 -3,84 0,03 -3,25 -2,22 -1,55 0,04 -4,76 -5,57
personeel per verleende dienst 0 -0,08 1,87 7,03 11,81 12,16 23,73 25,57 43,75 53,01 49,74 65,5 56,71 57,26 65,06 72,56 54,79 55,97
loonkosten per uur 0 3,4 7,2 11,52 23,04 29,67 24,42 17,37 14,01 7,64 1,91 1,22 -1,69 0,88 -3,12 -6,62 -6,59 -9,55
groei-op-groei 0 -1,21 -2,91 -4,3 -6,43 -6,44 -9,04 -8,14 -10,66 -11,04 -9,96 -15,79 -10,34 -7,23 -13,16 -17,23 -7,14 -9,46
apotheken 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 8,23 11,33 17,25 22,19 27,55 20,83 23,68 23,85 28,64 31,4 58,47 80,05 81,57 70,23 70,81 72,71 74,11
demografie 0 1,08 2,19 3,39 4,5 5,48 6,44 7,35 8,28 9,28 10,42 11,67 12,92 14,26 15,53 16,73 18,02 19,33
deelname  0 3,35 5,45 9,2 9,7 13,73 6,02 11,78 12,42 17,91 31,18 41,64 50,31 62,53 68,44 72,04 75,42 77,97
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 2,05 2,28 2,98 4,53 4,09 4,23 2,41 2 1,32 -2,73 -0,96 1,47 -0,95 -6,04 -7,01 -7,66 -7,84
personeel per verleende dienst 0 -2,1 -1,94 -2,5 -1,01 -1,48 3,71 1,75 2,48 1,4 -3,63 -9,25 -13,28 -16,64 -18,19 -19,6 -20,65 -21,04
loonkosten per uur 0 3,76 3,03 3,46 3,05 3,74 -0,88 -1,11 -2,69 -2,87 -3,16 12,4 23,17 21,41 17,01 17,55 18,14 16,96
groei-op-groei 0 0,09 0,32 0,72 1,43 1,98 1,3 1,5 1,35 1,61 -0,67 2,98 5,46 0,94 -6,52 -8,91 -10,57 -11,27
geestelijke gezondheidszorg 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
reële uitgaven 0 6,87 5,83 12,36 20,89 30,6 37,44 44,16 50,5 59,3 63,48 73,23 74,94 81,92 84,89 86,63 85,17
demografie 0 0,43 0,95 1,49 1,94 2,22 2,4 2,51 2,51 2,59 2,89 3,3 3,7 4 4,22 4,43 4,73
deelname  0 1,82 9,12 13,66 25,12 42,21 54,76 64,27 75,5 86,38 97,02 109,34 117,68 141,15 149,74 149,22 148,52
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 1,78 -3,16 -2,47 -3,05 -4,27 -5,55 -5,6 -6 -5,54 -6,54 -6,02 -6,92 -7,82 -8,29 -8,35 -8,85
personeel per verleende dienst 0 -2,93 -8,38 -10,75 -14,27 -17,61 -20,53 -21,21 -22,76 -23,82 -25,53 -27,51 -29,98 -34,11 -35,73 -35,64 -35,26
loonkosten per uur 0 5,86 8,72 12,58 15,16 15,55 17,97 17,64 18,16 18,89 19,64 21,92 24,49 27,18 29,51 30,7 29,59
groei-op-groei 0 -0,09 -1,43 -2,14 -4 -7,5 -11,6 -13,44 -16,91 -19,2 -24,01 -27,8 -34,03 -48,47 -54,56 -53,74 -53,55
tandartsen 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 3,11 5,88 12,05 24,76 34,13 32,93 30,12 35,44 44,68 48,84 53,2 69,53 72,83 69,47 61,77 71,9 66,45
demografie 0 1 2,02 3,04 3,94 4,7 5,35 5,79 6,15 6,57 7,18 7,87 8,58 9,19 9,69 10,09 10,48 10,88
deelname  0 -4,27 0,15 -4,03 -6,61 -0,58 -10,53 -1,4 -7,91 -18,34 -8 -11,06 -4,86 -1,92 -11,46 -11,3 8,69 5,22
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 2,34 1,51 5,33 6,96 8,53 12,86 9,33 15,1 25,57 19,96 22,29 28,76 28,67 31,47 28,24 17,26 16,13
personeel per verleende dienst 0 4,34 3,95 8,86 14,3 15,23 28,24 22,79 39,66 64,9 53,88 60,27 56,02 56,48 73,26 73,27 47,82 55,87
loonkosten per uur 0 -0,05 -1,71 -0,76 5,74 3,97 -0,12 -5,32 -9,69 -11,52 -11,95 -11,31 -10,55 -12,07 -13,44 -15,93 -12,09 -15,04
groei-op-groei 0 -0,26 -0,03 -0,38 0,43 2,28 -2,87 -1,06 -7,88 -22,49 -12,23 -14,85 -8,43 -7,53 -20,06 -22,61 -0,26 -6,61
fysiotherapeuten 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
reële uitgaven 0 -5,33 -5,44 0,05 2,88 8,58 7,43 12,34 23,58 32,23 35,75 48,13 53,96 61,04 53,75 54,55 61,31 56,07
demografie 0 1,1 2,23 3,41 4,52 5,5 6,44 7,35 8,27 9,24 10,35 11,54 12,71 13,84 14,89 15,92 17,08 18,23
deelname  0 -2,47 5,01 2,98 1,27 8,83 3,93 3,29 1,77 17,98 9,39 16,47 28,13 27,4 20,7 19,29 16,95 13,04
niet-personele uitgaven per verleende dienst 0 -1,55 -3,52 -0,31 0,68 -0,05 2,26 2,79 4,44 0,99 5,65 6,75 6,12 8,26 9,68 10,71 12,72 12,56
personeel per verleende dienst 0 -3,35 -6,01 -3,63 -2,93 -7,65 -6,99 -4,31 1,14 -2,37 5,38 3,51 -2,48 -0,32 3,51 4,63 2,19 6,13
loonkosten per uur 0 0,85 -2,64 -1,86 -0,18 2,94 2,87 3,64 6,7 4,18 1,8 4,24 4,16 4,38 -0,66 -1,66 4,64 0
groei-op-groei 0 0,09 -0,51 -0,54 -0,46 -1 -1,09 -0,43 1,25 2,21 3,17 5,62 5,33 7,49 5,64 5,66 7,73 6,11

aDe groei van de afzonderlijke componenten telt niet exact op tot de totale groei van de uitgaven. Dit komt door de berekeningswijze (zie Opzet en aanpak). Het verschil wordt hier weergegeven door de component ‘groei-op-groei’.

bDe gele en oranje staven (demografie en deelname) vormen samen de groei van de dienstverlening. De groene (niet-personele uitgaven) en de blauwe staven (personele uitgaven) geven opgeteld de groei weer door veranderingen in de uitgaven per verleende dienst.

Bron:SCP (DPS)

Uitgaven groeien minder snel dan dienstverlening

Al eerder is gemeld dat de uitgavegroei na 2012 tot stilstand komt. Vooral in de jaren na de eeuwwisseling zijn de dienstverlening en de uitgaven snel gestegen.

Tussen 1998 en 2001 stijgen de uitgaven door groeiende deelname

In de periode tussen 1998 en 2001 nemen de dienstverlening en de uitgaven in een vergelijkbaar tempo toe. De deelname is, zoals in de gehele onderzoeksperiode, de drijvende kracht achter de toename van de dienstverlening. De uitgaven per verleende dienst veranderen niet sterk doordat de loonkosten per uur toenemen, maar doordat er steeds minder personeel per verleende dienst wordt ingezet.

Tussen 2001 en 2003 groeien de uitgaven snel door groeiende deelname

Tussen 2001 en 2003 is de ‘boter bij de vis’-regeling van kracht (VWS 2001), die de dienstverlening fors opstuwt. De budgettering wordt in deze periode losgelaten, wat de groei mogelijk maakt. Wachtlijsten worden zo weggewerkt. Vooral de extramurale zorg groeit (zie bv. Blank et al. 2016). Per verleende dienst wordt er minder personeel ingezet. Deels zal dit te maken hebben met de verschuiving van intramurale naar extramurale zorg.

Tussen 2003 en 2012 groeien de uitgaven minder snel door minder stijgende deelname

Vanaf 2003 nemen de uitgaven minder snel toe dan daarvoor. Net als bij bijvoorbeeld de ouderenzorg hangt dat waarschijnlijk vooral samen met herinvoering van de budgettering van ggz-voorzieningen. In deze periode is een deel van de ggz overgeheveld van de Awbz naar de Zvw. Verder is in deze periode de marktwerking (gedeeltelijk) ingevoerd. Als gevolg daarvan traden veranderingen in de financiering op, die zorgaanbieders prikkelden om veel diensten te leveren. Ook veranderingen in het eigenbijdragensysteem kunnen de groei van de dienstverlening hebben beïnvloed. De inzet van personeel per dienst neemt weliswaar nog toe, maar in veel mindere mate dan in de eerste twee perioden. De loonkosten per uur groeien gematigd, deels te verklaren door een vergrijzend personeelsbestand.

Tussen 2012 en 2014 blijven de uitgaven stabiel door stagnatie in de groei van de dienstverlening

Na 2012 stabiliseert de dienstverlening zich en daarmee komt de uitgavengroei tot stilstand. De loonkosten per uur zijn stabiel en ook de inzet van personeel verandert nauwelijks in deze periode. In het Bestuurlijk Akkoord toekomst GGZ 2013-2014 hebben de overheid, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en cliëntenorganisaties afgesproken om met beschikbare middelen voor de ggz minder in te zetten voor de intramurale zorg en meer voor een betere ambulante zorg (TK 2011/2012).

Literatuur

Open literatuurlijst

Literatuur

Algemene Rekenkamer (2016). Zorgakkoorden. Uitgavenbeheersing in de zorg deel 4. Den Haag: Algemene Rekenkamer.

Bijenhof, A.M., M.A. Folkertsma, G.J. Kommer, L.C.J. Slobbe en J.J. Polder (2012). Kostenontwikkeling GGZ. Kosten van ziekten notities 2012-1. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ( https://www.volksgezondheidenzorg.info/sites/default/files/o16171_kvz-2012-1-kostenontwikkeling-ggz.pdf).

Blank, Jos L.T., Alex A.S. van Heezik en Thomas K. Niaounakis (2016). Productiviteit van overheidsbeleid. Deel II. De Nederlandse zorg, 1980-2013. Den Haag / Delft: Centrum voor Innovaties en Publieke Sector Efficiëntie Studies (IPSE Studies|CAOP, Technische Universiteit Delft en Erasmus Universiteit Rotterdam).

CBS (2016). Zorguitgaven; in prijzen 2010, volumemutatie-indexcijfers (2010=100). Geraadpleegd op 19 juli 2017 via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83040NED/table?ts=1522745442179.

CBS (2017). Publiek-gefinancierde zorginstellingen; financiën en personeel, 2006-2014. Geraadpleegd op 3 april 2018 via https://opendata.cbs.nl/dataportaal/#/CBS/nl/dataset/82796NED/table?ts=1521791314930.

Denneman, A. (2008). Geestelijke gezondheidszorg, een methode voor het bepalen van volume- en prijsontwikkelingen. Den Haag / Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek ( https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2009/02/sterke-groei-geestelijke-gezondheidszorg).

GGZ Nederland (2018). GGZ-Sector. Geraadpleegd op23 maart 2018 via http://www.ggznederland.nl/pagina/ggz-sector.

Hoof, Frank van, Aafje Knispel, Lex Hulsbosch, Aniek de Lange, Harry Michon en Hans Kroon (2017). Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige GGZ 2017. Utrecht: Trimbos-instituut.

Niaounakis, Thomas K. (2013). Productiviteitstrends in de geestelijke gezondheidszorg. Een empirisch onderzoek naar het effect van regulering op de productiviteitsontwikkeling tussen 1982 en 2010 . Delft: Centrum voor Innovaties en Publieke Sector Efficiëntie Studies, Technische Universiteit Delft.

NZa (2017a). Bekostiging van de curatieve geestelijke gezondheid. Utrecht: Nederlandse Zorgautoriteit ( https://www.rekenkamer.nl/publicaties/rapporten/2017/01/26/bekostiging-van-de-curatieve-geestelijke-gezondheid).

NZa (2017b). Marktscan ggz 2016. Utrecht: Nederlandse Zorgautoriteit ( https://puc.overheid.nl/nza/doc/PUC_3600_22/1/).

Slobbe, L.C.J., J.M. Smit, J. Groen, M.J.J.C. Poos en G.J. Kommer (2011). Kosten van Ziekten in Nederland 2007. Trends in de Nederlandse zorguitgaven 1999-2010. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ( https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/270751023.pdf).

Staatsblad (2014). Wet van 1 maart 2014 inzake regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet). In: Staatsblad, jg. 2014, nr. 105.

TK (2011/2012). Bestuurlijk akkoord toekomst GGZ 2013-2014. Tweede Kamer, vergaderjaar 2011/2012, 25424, nr. 183.

TK (2017/2018). Langdurige zorg. Brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 maart 2018. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017/2018, 34104, nr. 207.

VWS (2001). Zorgnota 2002. Den Haag: ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Woittiez, Isolde, Lisa Putman, Evelien Eggink en Michiel Ras (2014). Zorg beter begrepen. Verklaringen voor de groeiende vraag naar zorg voor mensen met een verstandelijke beperking . Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2014-36).

Noten

Sinds 2015 is de verantwoordelijkheid voor de jeugd-ggz, net als voor de overig vormen van jeugdhulp, overgeheveld naar de gemeenten (Staatsblad 2014).

Tweedelijns ggz betreft volgens de definitie van het CBS geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting, en praktijken van psychiaters en dagbehandelcentra voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg.

De arbeidsjaren zijn voor de periode 1998 tot en met 2005 niet bekend. Deze zijn geschat op basis van de personele uitgaven.

Dit speelt ook bij de gehandicaptenzorg. Zie Gehandicaptenzorg en Woittiez et al. (2014).