Begrippenlijst
Arbeidsjaar: inzet van personeel, gemeten in voltijdsequivalenten.
Arbeidsproductiviteit: de hoeveelheid verleende diensten per ingezet arbeidsjaar. In de figuren worden de uitgavengevolgen van deze veranderingen getoond. Het betreft de inzet van personeel per verleende dienst (gecorrigeerd voor het aandeel personele uitgaven in het totaal, zie Opzet en aanpak).
Cao-loonontwikkeling: ontwikkeling van de lonen door cao-afspraken in de relevante sector. In dit rapport wordt dit uitgedrukt in reële termen (in prijzen van 2015). Deze ontwikkeling is bekend op het niveau van de sectoren. Daarbinnen kan geen onderscheid worden gemaakt naar afzonderlijke voorzieningen.
Database publieke sector (DPS): Verzameling van landelijke informatie over de uitgaven, de arbeidsjaren, de dienstverlening en de financiering van publieke voorzieningen. Deze gegevens zijn door het SCP afgeleid uit diverse (meestal openbare) bronnen. Het grootste deel van de informatie is afkomstig van CBS-Statline (zie Indicatoren en bronnen).
Deelname: dienstverlening per hoofd van de bevolking naar leeftijdscategorie.
Demografische groei: groei van de uitgaven door veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking. De demografische groei beschrijft de uitgavengroei wanneer het gebruik per leeftijdscategorie gelijk zou blijven.
Dienstverlening: maat voor de prestaties van de voorzieningen, in andere studies ook wel ‘gebruik’ of ‘productie’ genoemd. Dit begrip wordt per voorziening verschillend ingevuld.
Groei-op-groei: rekentechnische correctie voor het feit dat de groei van de verschillende componenten met elkaar moeten worden vermenigvuldigd om de totale uitgavengevolgen te vinden (multiplicatieve berekening), terwijl de factoren in presentatie in de figuren worden opgeteld (additieve presentatie).
Incidentele loonkostenontwikkeling: veranderingen in de lonen die niet aan de cao-loonontwikkeling toe te schrijven zijn. Hieronder vallen onder meer veranderingen in de inschaling van personeel en veranderingen in de werkgeversbijdragen.
Marktsector: commerciële sectoren, de totale economie behalve de sectoren overheid en zorg (O-Q) en cultuur, recreatie, overige diensten (R-U), volgens de SBI 2008-indeling.
Niet-personele uitgaven: alle uitgaven die niet met het personeel te maken hebben, zoals uitgaven aan huisvesting en verbruiksmiddelen.
Nominale uitgaven: uitgaven in werkelijke prijzen.
Personele inzet: arbeidskrachten in arbeidsjaren (voltijdbaan, fulltime-equivalenten).
Personele uitgaven: uitgaven aan personeel inclusief bijvoorbeeld opleidingskosten en de werkgeverslasten.
Publieke sector: de 27 voorzieningen die in deze studie aan de orde komen.
Reële uitgaven: uitgaven (ongeacht de financieringsbron) gecorrigeerd voor inflatie, met de prijsindex voor het bruto binnenlands product.