9 / 18
Wat zijn de verschillen op de arbeidsmarkt tussen hoog- en laagopgeleide vrouwen?
Het onderwijsniveau van vrouwen stijgt en is onder 15- tot 65-jarigen die geen onderwijs volgen inmiddels hoger dan dat van mannen (zie Kaart 3). Hoogopgeleide vrouwen vinden betaald werk en een eigen inkomen belangrijker dan lageropgeleide vrouwen, en hebben dat ook vaker. Ook komt voltijds werken onder hoogopgeleide vrouwen meer voor dan onder middelbaar- en laagopgeleide vrouwen. Daardoor, en door hun hogere uurloon, zijn ze bovendien beduidend vaker economisch zelfstandig dan laag- of middelbaaropgeleide vrouwen. Laagopgeleide vrouwen zijn vaker werkloos dan middelbaar- en hoogopgeleide vrouwen.
Arbeidsdeelname laagopgeleide vrouwen blijft achter
De nettoarbeidsparticipatie van laagopgeleide vrouwen blijft met 51,8% in 2019 duidelijk achter op die van vrouwen met een middelbaar (78,0%) en hoog (88,0%) onderwijsniveau. Op alle onderwijsniveaus is de arbeidsdeelname van vrouwen hoger dan tien jaar eerder (zie m/v-stat). De toename vond met name tussen 2017 en 2019 plaats en was bij laagopgeleide vrouwen het sterkst.
Werkweek van hoogopgeleide vrouwen het langst
De gemiddelde werkweek van vrouwen is langer naarmate het onderwijsniveau hoger is. Laagopgeleiden werkten in 2019 gemiddeld 24 uur per week, onder middelbaaropgeleide vrouwen was de gemiddelde arbeidsduur 27 uur en onder hoogopgeleide vrouwen was dit 31 uur. Daarmee werken vrouwen op het hoogste onderwijsniveau gemiddeld bijna een werkdag langer dan degenen op het laagste niveau. Hoogopgeleide vrouwen passen het minst vaak hun werkweek aan als ze kinderen krijgen, terwijl laagopgeleide vrouwen dan het vaakst stoppen met werken (zie Kaart 13).
Het percentage voltijders onder werkende vrouwen is groter naarmate het onderwijsniveau hoger is. Onder hoogopgeleide vrouwen is het ruim twee keer zo groot als onder laagopgeleide vrouwen: 39% versus 20% in 2019.
Arbeidsparticipatie en arbeidsduur naar onderwijsniveau
nettoarbeidsparticipatie (%)
# | laag | middelbaar | hoog |
---|---|---|---|
nettoarbeidsparticipatie | 51.8 | 78 | 88 |
arbeidsduur per week (uren)
# | laag | middelbaar | hoog |
---|---|---|---|
aantal uur | 24 | 27 | 31 |
voltijders (%)
# | laag | middelbaar | hoog |
---|---|---|---|
voltijders | 20 | 23 | 39 |
Bron:CBS (EBB’19)
Laagopgeleide vrouwen vaakst werkloos, maar minst vaak ontmoedigd
De werkloosheid is hoger naarmate het onderwijsniveau lager is. Bij de laagopgeleide vrouwen in de beroepsbevolking was 4,8% werkloos in 2019, tegenover 2,9% van de middelbaaropgeleide vrouwen en 2,1% van de hoogopgeleide vrouwen.
Van de vrouwen die niet tot de beroepsbevolking behoorden was in 2019 2,4% ontmoedigd. Dat betekent dat zij wel beschikbaar zijn voor werk, maar recentelijk niet naar werk hebben gezocht, omdat zij daar weinig resultaat van verwachten (zie Kaart 5). Het aandeel ontmoedigden was het grootst onder de middelbaaropgeleiden, gevolgd door de hoogopgeleiden (respectievelijk 2,7% en 2,4%). Laagopgeleide vrouwen waren met 2,0% in 2019 het minst vaak ontmoedigd.
Werkloos en ontmoedigd naar onderwijsniveau
Werkloze en ontmoedigde niet-onderwijsvolgende werkende vrouwen
# | werklozenᵃ | ontmoedigdenᵇ |
---|---|---|
laag | 4.8 | 2 |
middelbaar | 2.9 | 2.7 |
hoog | 2.1 | 2.4 |
aIn procenten van de beroepsbevolking (zie Kaart 5).
bIn procenten van de niet-beroepsbevolking (zie Kaart 5).
Bron:CBS (EBB’19)
Hoogopgeleide vrouwen vaakst economisch zelfstandig
In 2019 was bijna 64% van de vrouwen economisch zelfstandig. Dit aandeel ligt een stuk hoger onder hoogopgeleide vrouwen. Van deze groep was 80% economisch zelfstandig, tegenover respectievelijk 65% en 34% van de middelbaar- en laagopgeleide vrouwen. Dat komt doordat ze vaker en meer uren werken, en bovendien per uur meer verdienen (zie Kaart 7). Laagopgeleide vrouwen hebben verreweg het vaakst een uitkering, meestal is dat een bijstandsuitkering. Ook hebben ze het vaakst geen eigen inkomen. Onder hoogopgeleide vrouwen komt het juist het minst vaak voor dat ze werken zonder economisch zelfstandig te zijn.
Economische zelfstandigheid en sociaaleconomische positie
Economische zelfstandigheid en sociaaleconomische positie
# | laag | middelbaar | hoog |
---|---|---|---|
economisch zelfstandig | 34.0 | 65.3 | 80.2 |
niet economisch zelfstandig - werk | 17.9 | 14.2 | 7.2 |
niet economisch zelfstandig - uitkering | 32.3 | 13.5 | 7.7 |
niet economisch zelfstandig - geen inkomen | 15.8 | 7.0 | 4.9 |
aZie Kaart 8 voor een omschrijving van de sociaaleconomische positie.
bVoorlopige cijfers.
Bron:CBS (Inkomensstatistiek ’19)
Verschillen tussen mannen en vrouwen
Het verschil in nettoarbeidsparticipatie tussen vrouwen en mannen is groter onder laagopgeleiden dan onder middelbaar- en hoogopgeleiden. Hoogopgeleide vrouwen werken vrijwel even vaak als middelbaaropgeleide mannen. Middelbaaropgeleide vrouwen zijn iets vaker aan het werk dan laagopgeleide mannen. Ook in arbeidsduur is het man-vrouwverschil het grootst bij laagopgeleiden. Binnen elk onderwijsniveau werken vrouwen fors minder vaak in voltijd dan mannen. Wel is dit verschil kleiner naarmate het onderwijsniveau hoger is. Van de werkende mannen heeft ruim 80% een voltijdbaan, ongeacht het onderwijsniveau. De werkloosheid is het grootst onder laagopgeleiden, maar verschilt in elk onderwijsniveau weinig tussen mannen en vrouwen (zie m/v-stat en ook Roeters 2017).
Mannen zijn vaker economisch zelfstandig dan vrouwen (Kaart 8). De achterstand van vrouwen op mannen in economische zelfstandigheid is groter naarmate het onderwijsniveau lager is (zie m/v-stat). Een belangrijke verklaring voor het grote verschil onder laagopgeleiden is dat deze groep vrouwen vaker in deeltijd werkt dan middelbaar- en hogeropgeleiden.
Hoogopgeleide vrouwen hechten meer aan werk, carrière maken en eigen inkomen
Vrouwen met een hoog opleidingsniveau geven vaker aan betaald werk belangrijk te vinden dan middelbaar- of lageropgeleide vrouwen. Zij zeggen ook vaker veel plezier te hebben in hun werk, carrière te willen maken en genoeg te willen verdienen om van te kunnen leven. Dat neemt niet weg dat het merendeel van de hoogopgeleide vrouwen, net als lageropgeleide vrouwen, liever niet voltijds wil werken (zie Excelbijlage 9.1). Daarnaast hechten hoogopgeleide vrouwen meer aan een gelijke verdeling van betaald werk en zorg dan lageropgeleide vrouwen. Van de hoogopgeleide vrouwen zou 57% deze taken het liefst gelijk verdelen met hun/een partner. Bij de middelbaaropgeleide vrouwen is dat 41% en bij laagopgeleide vrouwen 31%. Laag- en middelbaaropgeleide vrouwen zijn er ook minder vaak van overtuigd dat kinderopvang goed is voor een kind dan hoogopgeleide vrouwen. Hoogopgeleide vrouwen vinden vooral vaker dat een paar dagen opvang voor 1-jarigen goed is. Wat betreft de buitenschoolse opvang zijn ze echter even terughoudend (zie Excelbijlage 9.2).
Literatuur
Roeters, A. (2017). Leren van verschillen. Opleidingsverschillen in de vrouwenemancipatie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Deze kaart citeren
Brakel, M. van den et al. (2020). Emancipatiemonitor 2020: Wat zijn de verschillen op de arbeidsmarkt tussen hoog- en laagopgeleide vrouwen?. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/emancipatiemonitor2020/wat-zijn-de-verschillen-op-de-arbeidsmarkt-tussen-hoog-en-laagopgeleide-vrouwen.
Informatie noten
Laag onderwijsniveau omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste drie leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding, de voormalige assistentenopleiding (mbo 1). Middelbaar onderwijsniveau omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo 2), de vakopleiding (mbo 3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo 4). Hoog onderwijsniveau omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo.