Armoede in kaart 2018

6 / 10

Armoede bij kinderen en volwassenen

Auteurs: Stella Hoff en Bart van Hulst

Kans op armoede het grootst voor de jongsten én alleroudsten in de bevolking

Kinderen tot en met 12 jaar lopen een bovengemiddeld risico op armoede: in 2016 leefde bijna 10% van deze kinderen in een huishouden met een inkomen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Dit is zo’n 4 procentpunten hoger dan het landelijke gemiddelde (6,0%, zie De omvang van armoede). Vanaf het dertiende jaar loopt de kans op armoede flink terug, al ligt hij nog steeds iets boven het landelijke gemiddelde. Van de kinderen en jongeren in de middelbareschoolleeftijd is 7% arm. In totaal zijn er ruim 280.000 minderjarigen die in armoede leven. Zij vormen 8,8% van de totale bevolking tot 18 jaar.

Vanaf het achttiende jaar bedraagt het aandeel armen ook rond 7%. Na het veertigste levensjaar is opnieuw een daling zichtbaar en in de groep vanaf 45 jaar komt het armoedepercentage volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium onder het landelijke gemiddelde te liggen (5% à 6%). Waarschijnlijk gaat het om mensen die nog wel actief zijn op de arbeidsmarkt, maar geen kinderen meer thuis hebben. Er hoeven dus minder gezinsleden van het inkomen rond te komen. Nog een sterkere daling is zichtbaar bij de 65-plussers: van de groep tot 80 jaar heeft 2% à 3% een inkomen onder de armoedegrens. Daarna neemt het aandeel armen echter weer toe. Bij de 80- tot en met 89-jarigen gaat het nog om 3,5% à 5%, maar bij de 90-plussers om 9%. Vermoedelijk speelt bij deze ‘oudste ouderen’ mee dat zij relatief vaak van alleen AOW moeten rondkomen. Daarnaast vormen de relatief hoge zorgkosten binnen deze leeftijdsgroep wellicht een verklarende factor. De zorgkosten worden immers van het inkomen afgetrokken (zie Waar ligt de armoedegrens?).

In totaal zijn er iets meer dan 700.000 arme volwassenen, waarvan ongeveer 93.000 in de leeftijd vanaf 65 jaar.

Figuur 1Kinderen en 90-plussers relatief vaak arm

Bron:CBS (Integrale Inkomens- en Vermogensstatistiek ’16), SCP-bewerking

Eenoudergezinnen en alleenstaanden tot 65 jaar vaker dan gemiddeld arm

Bij de volwassenen lopen leden van eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen het meeste risico op armoede. Binnen deze categorie heeft 15% een besteedbaar huishoudensinkomen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Op enige afstand volgen de alleenstaanden jonger dan de AOW-leeftijd, met 12% armen. Alleenstaanden vanaf de AOW-leeftijd zijn veel minder vaak arm (5%). Ook paren lopen relatief weinig kans op armoede, vooral als het om AOW-gerechtigden gaat: van hen is slechts 2% arm. Bij de jongere paren maakt de aanwezigheid van kinderen uit: van de paren zonder kinderen of met meerderjarige kinderen is rond 3% arm, bij de paren met alleen minderjarige kinderen gaat het om 6%.

Alleenstaande moeders met minderjarige kinderen vaker arm dan alleenstaande vaders

Nederland telt ruim 530.000 eenoudergezinnen. Ruim de helft daarvan (55%) bestaat uit eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen. Veruit de meeste van deze eenoudergezinnen hebben een vrouw aan het hoofd. Het armoedepercentage in deze categorie is veel hoger (16%) dan in de categorie eenoudergezinnen met een man aan het hoofd (7,5%). Dit komt doordat alleenstaande moeders relatief vaak afhankelijk zijn van een uitkering. Eenoudergezinnen waarvan ook meerderjarige kinderen deel uitmaken laten een kleiner verschil tussen vrouwen en mannen zien, al blijft de verhouding hetzelfde. In dat geval verkeert 10% van de moeders en 5% van de vaders in armoede.

Figuur 2Eenoudergezinnen hebben grootste armoedekans

Volwassenen Totaal aantal (basisbehoeften) Aantal armen (basisbehoeften) Percentage arm t.o.v. gehele groep (basisbehoeften) Totaal aantal (niet-veel-maar-toereikend) Aantal armen (niet-veel-maar-toereikend) Percentage arm t.o.v. gehele groep (niet-veel-maar-toereikend)
Volwassenen Totaal aantal (basisbehoeften) Aantal armen (basisbehoeften) Percentage arm t.o.v. gehele groep (basisbehoeften) Totaal aantal (niet-veel-maar-toereikend) Aantal armen (niet-veel-maar-toereikend) Percentage arm t.o.v. gehele groep (niet-veel-maar-toereikend)
samenstelling huishouden
alleenstaand, tot AOW-leeftijd 1680.4 136.9 8.1 1680.4 202.0 12.0
alleenstaand, vanaf AOW-leeftijd 930.4 34.9 3.8 930.4 49.3 5.3
paar, tot AOW-leeftijd 2438.6 56.8 2.3 2438.6 79.2 3.2
paar, vanaf AOW-leeftijd 1853.3 17.5 0.9 1853.3 30.0 1.6
eenouder, alleen minderjarige kinderen 321.2 30.1 9.4 321.2 47.0 14.6
eenouder, meerderjarige kinderen 538.2 33.0 6.1 538.2 47.3 8.8
paar, alleen minderjarige kinderen 2677.2 101.0 3.8 2677.2 154.7 5.8
paar met meerderjarige kinderen 2310.0 45.8 2.0 2310.0 65.5 2.8
meerpersoonshuishouden, overig 421.0 20.3 4.8 421.0 27.0 6.4
Kinderen Totaal aantal (basisbehoeften) Aantal armen (basisbehoeften) Percentage arm t.o.v. gehele groep (basisbehoeften) Totaal aantal (niet-veel-maar-toereikend) Aantal armen (niet-veel-maar-toereikend) Percentage arm t.o.v. gehele groep (niet-veel-maar-toereikend)
Kinderen Totaal aantal (basisbehoeften) Aantal armen (basisbehoeften) Percentage arm t.o.v. gehele groep (basisbehoeften) Totaal aantal (niet-veel-maar-toereikend) Aantal armen (niet-veel-maar-toereikend) Percentage arm t.o.v. gehele groep (niet-veel-maar-toereikend)
samenstelling huishouden
eenouder, enig kind 166.4 13.3 8 166.4 18.2 11
eenouder, met 1 broer/zus ‹ 18 jaar 171.6 17.3 10.1 171.6 25.5 14.9
eenouder, met ≥ 2 broers/zussen ‹ 18 jaar 80.6 18.9 23.5 80.6 39.3 48.8
eenouder, met ≥ 1 volwassen broer/zus 48.6 4.5 9.3 48.6 7.2 14.9
tweeouder, enig kind 432.7 12.3 2.8 432.7 21.2 4.9
tweeouder, met 1 broer/zus ‹ 18 jaar 1235.6 36.8 3 1235.6 57.3 4.6
tweeouder, met ≥ 2 broers/zussen ‹ 18 jaar 695.3 63 9.1 695.3 85.6 12.3
tweeouder, met ≥ 1 volwassen broer/zus 234.2 9 3.8 234.2 14 6
huishouden met andere volwassenen 110.3 8.6 7.8 110.3 11.8 10.7

Bron:CBS (Integrale Inkomens- en Vermogensstatistiek’16), SCP-bewerking

Kinderen uit groot gezin zijn vaker arm

Alleenstaande ouders zijn vaker arm dan paren. Voor de kinderen geldt hetzelfde: kinderen uit een eenoudergezin zijn vaker arm dan kinderen uit een tweeoudergezin (19% versus 7%). Ook de omvang van het gezin is van invloed: kinderen met ten minste twee broers of zussen hebben veel meer kans op armoede dan kinderen met hooguit één broer of zus. Van de kinderen die met twee of meer broers of zussen in een eenoudergezin leven, is 49% arm. Dit percentage daalt naar 15% als er één broer of zus is en naar 11% als het kind de enige is. Onder de kinderen uit een tweeoudergezin gaat het om 12% (ten minste twee broers of zussen) en 4% à 5% (hooguit één broer of zus).

Deze kaart citeren

Hoff, S. en B. van Hulst (2018). Armoede bij kinderen en volwassenen. In: Armoede in kaart: 2018. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/armoedeinkaart2018/armoede-bij-kinderen-en-volwassenen.

Informatie noten

Alle gepresenteerde armoedecijfers zijn gebaseerd op het niet-veel-maar-toereikendcriterium.