Arbeidsmarkt in kaartWerkgevers – editie 4

13 / 14

Lijken familiebedrijven op andere organisaties als het gaat om personeelsbeleid?

Auteurs: Dionne Faber, Sanne van der Laan en Nienke Bilo

Eind 2020 waren familiebedrijven goed voor bijna een derde van alle werknemersbanen in Nederland (CBS 2022). Familiebedrijven verschillen onder andere van niet-familiebedrijven op het gebied van (strategisch) personeelsbeleid (Kroon 2020). Dit houdt in dat zij andere uitdagingen en kansen kennen, bijvoorbeeld wanneer er zoals nu sprake is van krapte op de arbeidsmarkt. Toch blijkt dat er tot voor kort geen structurele dataverzameling was over familiebedrijven. Om deze reden is eind 2021 een motie in de Tweede Kamer aangenomen, waarin gesteld wordt dat actuele gegevens over familiebedrijven belangrijk zijn om ontwikkelingen te kunnen volgen en indien nodig beleid te maken (TK 2021/2022). Het CBS doet daarom vanaf 2022 periodiek onderzoek. In het Arbeidsvraagpanel zit sinds 2019 informatie over familiebedrijven. Dit biedt de mogelijkheid om meer inzicht te krijgen in hoe familiebedrijven met minimaal vijf werknemers omgaan met ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en hoe zij hun organisatiebeleid vormgeven.

De verdeling van de familiebedrijven in het Arbeidsvraagpanel naar sector en grootteklasse is in lijn met de landelijke gegevens van het CBS (CBS 2022). Over het algemeen gaat het om kleine bedrijven in de sectoren industrie en landbouw, bouwnijverheid en handel, horeca en reparatie. Maar waarin verschilt een familiebedrijf van een ander bedrijf? Tegen welke knelpunten lopen familiebedrijven aan, en zijn dat andere knelpunten dan bij andere bedrijven? Daar geven we in deze kaart antwoord op.

Aantrekken van nieuw personeel blijkt voor familiebedrijven lastiger dan voor andere organisaties

Op basis van het Arbeidsvraagpanel kan worden geconcludeerd dat het aantrekken van nieuw personeel door veel organisaties als groot probleem wordt gezien (zie Welke knelpunten ervaren en verwachten werkgevers in het personeelsbeleid?). Bij familiebedrijven blijkt dit nog vaker het geval: meer dan de helft ervoer dit als groot probleem (figuur 1). Ook ervaren familiebedrijven het onvoldoende beschikbaar hebben van personeel als gevolg van verlof vaker als probleem dan andere organisaties.

Figuur 1Ervaren knelpunten rondom de inzet van personeel

groot probleem matig probleem geen probleem
Aantrekken van nieuw personeel
geen familiebedrijf 47,8 26,5 25,7
familiebedrijf 53,2 23,3 23,5
Onvoldoende beschikbaar personeel door verlof/vakantie
geen familiebedrijf 7,7 23,9 68,4
familiebedrijf 10,6 25,8 63,5
Afstoten van overtollig personeel
geen familiebedrijf 2,6 4,1 93,4
familiebedrijf 1 1,6 97,4
Vasthouden van personeel
geen familiebedrijf 9,3 29,4 61,3
familiebedrijf 9 28,9 62,1

Bron:SCP (AVP’21/’22)

Data:Download bronbestand (spreadsheet)

Hoewel familiebedrijven vaker problemen hebben met het aantrekken van nieuw personeel, is het instroom- en uitstroompercentage bijna hetzelfde als bij andere organisaties. Ook de invloed van de coronacrisis op het personeelsbestand laat geen grote verschillen zien. Het grootste verschil tussen familiebedrijven en andere organisaties zit in de categorieën van in- en uitstroom. Wat het meest opvalt, is dat het aflopen van een tijdelijk contract bij familiebedrijven in een grotere mate een reden van uitstroom is dan bij andere organisaties. Daartegenover staat dat pensioen of overlijden en gedwongen ontslag veel minder vaak een reden is voor de uitstroom van personeel. Voor de instroom geldt zowel bij familiebedrijven als niet-familiebedrijven dat de meeste mensen instromen vanuit een andere baan. Dit aandeel is echter lager bij familiebedrijven dan bij andere bedrijven.

Familiebedrijven hebben ander personeelsbestand en -beleid

Wanneer het gaat om het personeelsbestand en het personeelsbeleid van familiebedrijven ten opzichte van andere organisaties, zijn er verschillen in de samenstelling van het personeel en andere prioriteiten in het beleid. Uit het Arbeidsvraagpanel blijkt dat er bij familiebedrijven minder vaak vrouwen of mensen met een migratieachtergrond in leidinggevende functies werken. Ook in het totale personeelsbestand is sprake van verschillen. Er zijn gemiddeld meer mensen die alleen basisonderwijs of vmbo hebben afgerond en mensen met een migratieachtergrond werkzaam. Het aandeel vrouwen en 55-plussers is in familiebedrijven gemiddeld juist lager. Dat geldt ook voor het aandeel mensen met een arbeidsbeperking. Het valt op dat de prioriteiten verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. Bij familiebedrijven wordt gemiddeld vaker prioriteit gegeven aan het aantrekken van mensen met een arbeidsbeperking en minder vaak aan het aantrekken van mensen met een migratieachtergrond. Mogelijk heeft dit ermee te maken dat familiebedrijven prioriteit geven aan zaken waar ze nog in achterblijven. Het is echter ook mogelijk dat de samenstelling van het personeel en het beleid te verklaren zijn door de sectoren waarin familiebedrijven actief zijn.

Bij familiebedrijven komen lichamelijke klachten vaker voor dan burn-outklachten of overspannenheid

In plaats van overspannenheid of burn-outklachten zijn de meest voorkomende werkgerelateerde klachten bij familiebedrijven lichamelijke klachten (53% bij familiebedrijven ten opzichte van 37% bij andere bedrijven). Dit kan gelinkt zijn aan het feit dat familiebedrijven vaak voorkomen in fysiek belastende sectoren als industrie en landbouw, bouwnijverheid en handel, horeca en reparatie. Het lagere aandeel burn-outklachten kan ook de oorzaak of juist het gevolg zijn van het feit dat minder familiebedrijven aangeven dat de beheersing van de werkdruk een probleem is. Het totale aandeel werkgerelateerd ziekteverzuim wijkt nauwelijks af tussen familiebedrijven en andere bedrijven. Het algemene ziekteverzuimpercentage is bij familiebedrijven met 3,8% echter wel lager dan bij andere organisaties, waar dit 4,4% is.

Kennisvergroting vindt plaats op andere manier

Bij familiebedrijven is het iets minder gebruikelijk dan bij andere bedrijven dat werknemers weleens werkgerelateerde opleidingen of cursussen volgen (90% van de familiebedrijven ten opzichte van 91,4% van de andere bedrijven). Het verschil in het aandeel werkgevers waar werknemers daadwerkelijk hebben deelgenomen aan een interne of externe cursus of opleiding is echter groter. In 2021 namen gemiddeld bij bijna driekwart van alle organisaties werknemers deel aan een interne of externe cursus of opleiding, terwijl dit bij familiebedrijven 63% was. Als werknemers bij een familiebedrijf wel een cursus of opleiding volgden, ging het om een kleiner aandeel van de werknemers. Kennisvergroting vindt bij familiebedrijven vaker op een andere manier plaats dan bij andere organisaties: bij familiebedrijven is er vaker sprake van taakroulatie om het kennisniveau van de werknemers te verhogen.

Literatuur

CBS (2022). Familiebedrijven in Nederland, 2020 (CBS Publicatie, 31 oktober 2022).

Kroon, B. (2020). Uitdagingen voor strategisch HRM in familiebedrijven. In: Tijdschrift Familiebedrijven, jg.2, nr. 2, p. 94-100.

TK (2021/2022). Motie van de leden Van Haga en Amhaouch van 11 oktober 2021 over periodiek onderzoek naar familiebedrijven samen met het CBS en andere kennispartners. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021/2022, 35724, nr. 8.

Deze kaart citeren

Faber, D., S. van der Laan en N. Bilo (2023). Lijken familiebedrijven op andere organisaties als het gaat om personeelsbeleid?. In: Arbeidsmarkt in kaart: Werkgevers – editie 4. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/arbeidsmarkt-in-kaart-werkgevers-editie-4/lijken-familiebedrijven-op-andere-organisaties-als-het-gaat-om-personeelsbeleid.

Informatie noten