Arbeidsmarkt in kaartWel- en niet-werkenden – editie 2

5 / 15

Veranderen werkenden vaker van positie op de arbeidsmarkt?

Auteur: Edith Josten

Het aandeel werknemers dat van werkgever verandert, groeide tussen 2014 en 2018. Dat kwam doordat steeds meer werknemers dankzij de gunstige economie een vrijwillige overgang naar een andere werkgever realiseerden. Over een langere periode bezien (1992-2018) steeg het aandeel baanwisselaars niet. Onder 55-plussers deed het dat wel, maar vooral doordat zij vaker dan 10 jaar terug gedwongen mobiel zijn.

Veranderingen van positie op de arbeidsmarkt

Werkenden kunnen verschillende veranderingen meemaken in hun positie op de arbeidsmarkt. Ze kunnen bijvoorbeeld werkloos raken, arbeidsongeschikt worden of met prepensioen gaan. Ze kunnen een baan in loondienst verruilen voor een eigen bedrijf of omgekeerd. Als ze werknemer zijn, kunnen ze bovendien wisselen van werkgever. Voor dit soort veranderingen gebruiken we de verzamelnaam ‘arbeidsmarktmobiliteit’.

Deze kaart gaat over de vaakst voorkomende vorm van arbeidsmarktmobiliteit onder werknemers: een overgang naar een andere werkgever (zie figuur 1). Speciale aandacht gaat daarbij uit naar oudere werknemers, namelijk van 55 jaar en ouder. De reden voor die focus is tweeledig. Ten eerste wil de overheid dat ook zij af en toe van baan wisselen, zodat zij ervaring opdoen met verschillende werkzaamheden en op die manier aantrekkelijk blijven voor werkgevers (TK 2010/2011). Ten tweede loopt deze groep een groter risico op baanverlies dan begin deze eeuw, door een wijziging in 2006 van de regels over ontslagvolgorde bij reorganisatie of bedrijfsinkrimping. Tegelijkertijd moeten ouderen bij feitelijk of dreigend baanverlies tegenwoordig ook nieuw werk zoeken. Tot 2003 waren zij in dat geval meestal nog verzekerd van een inkomen tot aan hun AOW-leeftijd. Maar door de herhaalde versobering van de werkloosheidsuitkeringen is dat niet meer zo. De vraag is daarom of 55-plussers vaker dan vroeger van werkgever wisselen, en zo ja, of het dan gaat om vrijwillige of gedwongen mobiliteit.

Wat verstaan we in deze kaart onder verandering van werkgever?

De mate waarin werknemers naar een andere werkgever overstappen, is op verschillende manieren te meten. Hier bekijken we welk deel van de mensen die op de peildatum werknemer waren 2 jaar later een andere werkgever had. We berekenden het aandeel baanveranderaars ten opzichte van iedereen die op de peildatum werknemer in loondienst was, ongeacht of ze 2 jaar later nog werkten of niet. Werknemers die een nieuwe werkgever hadden en tussendoor een tijdje niet werkten of zelfstandige waren, tellen mee bij de baanveranderaars.

In deze kaart spreken we van ‘gedwongen’ baanveranderingen als werknemers tussen 2 opeenvolgende werkgevers werkloos waren: dat wil zeggen geen werk hadden, maar er wel naar zochten. Alle andere baanveranderingen bestempelen we als ‘vrijwillig’. We beperken ons tot mensen die op de peildatum 23-64 jaar waren.

Figuur 1Arbeidspositie van werkenden aan einde tijdvak (dus 2 jaar later)

aMensen die aan het begin van het tijdvak betaald werk hadden en toen 23-63 jaar waren. Scholieren en studenten met een bijbaan zijn niet meegerekend, net zomin als mensen die meewerken in het bedrijf van hun partner.

Bron:SCP (AAP’94-’18)

Data:Download bronbestand (spreadsheet)

Aantal werknemers dat van werkgever verandert, groeide tussen 2014 en 2018

Het aandeel werknemers dat van werkgever verandert, beweegt mee met de economie. Als het goed gaat met de economie, er weinig werklozen en veel vacatures zijn, veranderen werknemers vaker van baan. Ligt de werkloosheid hoog, dan komt deze overstap juist minder vaak voor. Dat is te zien als we de blauwe lijn en het rode vlak in figuur 2 met elkaar vergelijken. Toen de werkgelegenheid na 2014 aantrok en de werkloosheid in reactie daarop daalde, begon het aandeel baanwisselaars weer te stijgen. Tussen 2016 en 2018 daalde de werkloosheid vervolgens verder, en werd het aandeel dat van werkgever verandert nog groter.

De toename van de mobiliteit zit uitsluitend in een groei van het aantal vrijwillige baanwisselingen. Tegelijkertijd lag het aandeel dat gedwongen overstapte nog wel hoger dan in de jaren vóór 2008, dus voor het begin van de kredietcrisis (zie figuur 2).

Geen stijgende lijn in aandeel baanveranderaars over langere periode

Als we kijken naar de totale periode waarover we cijfers hebben (1992-2018), dan is er geen stijgende trend in het aandeel baanwisselaars te zien (zie figuur 2). Het aandeel werknemers dat na 2 jaar een andere werkgever heeft, is redelijk stabiel, afgezien van de pieken en dalen door de economische situatie (zie ook Van den Berge et al. 2020). Dat is in zekere zin opvallend, want het aandeel werknemers met een tijdelijk of flexibel contract groeide sinds de jaren negentig (Euwals et al. 2016), en deze groep wisselt vaker dan gemiddeld van werkgever (zie figuur 2).

Dat het totale aandeel baanwisselaars toch niet steeg, heeft waarschijnlijk een aantal oorzaken. De eerste is dat de gemiddelde leeftijd van werknemers de afgelopen decennia toenam (CBS 2019), en oudere werknemers veranderen minder vaak van werkgever dan jongere. De tweede oorzaak is dat tijdelijke contracten het meest voorkomen onder jongeren en zij misschien vroeger ook al vaker naar een andere werkgever gingen (Van den Berge et al. 2020). De derde oorzaak is dat er aanwijzingen zijn dat werkgevers tijdelijke contracten vaker verlengen dan vroeger (Josten en Vlasblom 2018); dat vergroot het aantal werknemers met een tijdelijk contract eveneens, maar leidt niet tot een groter aantal overstappers naar een andere werkgever.

Groei onder 55-plussers ligt vooral aan een toename van de gedwongen mobiliteit

Onder 55-plussers steeg het aandeel baanwisselaars daarentegen wel. Terwijl in de hoogconjunctuur van 2000-2002 7% van hen van baan wisselde, en in die van 2006-2008 5%, was dat in 2016-2018 bijna 10%. Dat ligt vooral aan een groei van het aantal gedwongen baanveranderingen. Hun vrijwillige mobiliteit bleef grotendeels gelijk (zie figuur 2). De overheidswens van meer vrijwillige baanveranderingen in deze groep zodat zij brede ervaring blijven opdoen, is dus (nog) niet behaald.

Figuur 2Had aan einde tijdvak (dus 2 jaar later) een andere werkgever

aAandeel baanveranderaars als percentage van iedereen die aan het begin van het tijdvak werknemer was en toen 23-63 jaar was. Scholieren en studenten met een bijbaan zijn niet meegerekend in de cijfers.

bWerkloosheidscijfers zijn die aan einde tijdvak. Voorbeeld: het werkloosheidscijfer voor de periode 2016-2018 is dat van 2018.

Bron:Baanveranderingen: SCP (AAP’94-’18); werkloosheid: CBS StatLine (EBB’94-’18)

Data:Download bronbestand (spreadsheet)

Literatuur

Berge, W. van den, P. Koot en J. Zweerink (2020). Arbeidsmarkt is voor werknemers niet dynamischer geworden. In: Economisch-Statistische Berichten, jg. 105, nr. 4783, p. 143.

CBS (2019). Werkzame beroepsbevolking: vergrijzing SBI 2008; 2001-2014. Geraadpleegd op 1 april 2019 via https://opendata.cbs.nl.

Euwals, R., M. de Graaf-Zijl en D. van Vuuren (2016). Flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Den Haag: Centraal Planbureau.

Josten, E. en J.D. Vlasblom (2018). Tijdelijk werk geven. Invloed van laagconjunctuur en langdurende ziektegevallen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

TK (2010/2011). Toekomst pensioenstelsel; vitaliteitspakket. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010/2011, 32043, nr. 71.

Deze kaart citeren

Josten, E.J.C. (2020). Veranderen werkenden vaker van positie op de arbeidsmarkt?. In: Arbeidsmarkt in kaart: Wel- en niet-werkenden – editie 2. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/arbeidsmarkt-in-kaart-wel-en-niet-werkenden-editie-2/veranderen-werkenden-vaker-van-positie-op-de-arbeidsmarkt.

Informatie noten

Werkgevers moeten sindsdien uit elke leeftijdsklasse een even groot aandeel medewerkers ontslaan. Binnen elke leeftijdsklasse krijgt de laatst binnengekomen medewerker als eerste ontslag. Vóór 2006 moesten werkgevers uitsluitend selecteren op basis van diensttijd. De laatst binnengekomen medewerkers – meestal jongeren – verloren dan als eersten hun baan.

Zo konden ouderen vóór 2006 vaak gebruikmaken van een regeling voor vervroegd pensioen bij reorganisaties of inkrimping van het personeelsbestand. En tot 2003 ontvingen mensen van 57,5 jaar en ouder die werkloos raakten een WW-uitkering tot aan hun AOW-leeftijd. Inmiddels bedraagt die uitkering maximaal 2 jaar (eventuele aanvullingen via de cao uitgezonderd). Zie voor meer uitleg over de herhaalde versobering van de werkloosheidsuitkeringen kaart Solliciteren mensen met een werkloosheidsuitkering meer dan vroeger?‍.

Een gedwongen baanverandering zonder tussentijdse werkloosheid valt dus ook in de categorie ‘vrijwillig’. Dat betekent dat we het aantal gedwongen baanveranderingen onderschatten.

Deelnemers aan het hier gebruikte onderzoek kregen de vraag wat hun arbeidssituatie 2 jaar geleden was, in de maand september. Vervolgens bekeken we wat ze deden op de enquêtedatum, dus 2 jaar later. We selecteerden iedereen die 2 jaar eerder betaald werk had en toen 23-63 jaar was. We gebruikten deze leeftijdsgrens omdat we 2 groepen willen uitsluiten: scholieren/studenten met een bijbaan en mensen die 2 jaar later de AOW-leeftijd hebben bereikt.

Het aandeel werknemers dat actief naar ander werk zoekt, bleef tussen 2004 en 2018 vrijwel gelijk (zie kaart Zoeken meer werknemers een andere baan?). Dat de feitelijke mobiliteit toch toenam, wijst erop dat degenen die zoeken hun wens vaker wisten te realiseren: 34% van de werknemers die in 2016 een andere baan zochten, had 2 jaar later een andere werkgever. Van de baanzoekers uit 2010 had maar 24% 2 jaar later een overstap gemaakt.

15% van de werknemers uit 2016 was in 2018 vrijwillig naar een nieuwe werkgever gegaan, tegen maar 9% tussen 2012-2014. Het aandeel dat gedwongen van baan wisselde, was in beide perioden vrijwel gelijk en bedroeg 3% respectievelijk 2%.

We hebben het effect van de gestegen leeftijd geschat door de groep werkenden uit 2014 zodanig te herwegen dat hun leeftijdsverdeling gelijk is aan die van werkenden uit 1992. Het aandeel baanveranderaars ligt dan 2 procentpunten hoger.