2 / 15
Samenvatting: blijvende inzetbaarheid en aansluiting werk-privéleven
De overheid wil dat werkenden meer aandacht besteden aan het bijhouden van hun kennis en vaardigheden, langer doorwerken, en in geval van werkloosheid actiever op zoek gaan naar werk. Daarnaast wil ze de afstemming tussen werk en privéleven vergemakkelijken. Deze terreinen ontwikkelden zich tussen 2004 en 2018 deels wel en deels niet in de richting die de overheid wenst, zo blijkt uit vragenlijstonderzoek van het SCP onder werkenden en niet-werkenden.
De gegevens in deze publicatie zijn verzameld voor de coronacrisis.
Overheid vraagt grotere inzet burgers bij betaalde arbeid
De arbeidsdeelname in Nederland groeide de afgelopen decennia flink, vooral doordat vrouwen en ouderen meer zijn gaan werken. De overheid wil dat die toename de komende jaren doorzet, onder meer omdat dat goed is voor de overheidsfinanciën (bv. TK 2011/2012; TK 2018/2019). Ze nam de afgelopen jaren daarom verschillende maatregelen om de arbeidsdeelname verder te bevorderen. Een ervan is versobering van de sociale zekerheid. Dat moet ervoor zorgen dat werklozen actiever naar werk zoeken en een aangeboden baan eerder accepteren. Verder is de AOW-leeftijd verhoogd, waardoor mensen tot op latere leeftijd blijven werken. Om hen hierbij te helpen, stimuleert de overheid werkenden om hun kennis en vaardigheden gedurende hun hele loopbaan bij te houden. Daarnaast wil de overheid de afstemming tussen werk en privéleven vergemakkelijken, in de hoop dat vooral vrouwen dan meer uren willen gaan werken.
Deze digitale publicatie brengt in kaart of de ontwikkelingen in blijvende inzetbaarheid en de combinatie werk en privéleven in lijn zijn met het overheidsbeleid. We kijken naar de ontwikkelingen vanaf 2004, omdat veel van de hiervoor genoemde beleidsmaatregelen daarna in werking traden. De recentste gegevens gaan over 2018. Nieuwere gegevens waren op het moment van schrijven niet beschikbaar.
De gegevens komen uit een vragenlijstonderzoek van het SCP onder zo’n 4500 werkenden en niet-werkenden in de leeftijd 16 tot en met 65 jaar, en zijn exclusief scholieren en studenten. In deze publicatie maken we een onderscheid tussen ‘werkenden’ – dat zijn werknemers en zelfstandigen samen – en ‘werknemers’, degenen die in loondienst zijn bij een werkgever.
Economische situatie in afgelopen decennia
In de periode 2004-2018 waren er ook andere veranderingen op de arbeidsmarkt die invloed hebben op het gedrag van werkenden. Ten eerste verkeerde de economie tussen de start van het nieuwe millennium en 2018 tweemaal in zwaar weer: vlak na de eeuwwisseling (2002-2004), en in de jaren 2008-2013, ten tijde van de kredietcrisis. Sinds 2013 groeide het Bruto Binnenlands Product (BBP) weer en het werkloosheidspercentage nam sinds 2015 flink af (zie figuur 1.1). De uitbraak van het coronavirus in maart 2020 heeft hieraan een einde gemaakt.
In tijden dat de economie groeit, neemt het aandeel werknemers dat van werkgever verandert toe. Tussen 2014 en 2018 maakten dan ook meer werknemers een overstap naar een andere werkgever. Over een langere periode bezien (1992-2018) steeg het aandeel baanwisselaars overigens niet. Vooral een positie- of inkomensverbetering zette werknemers ertoe aan een nieuwe positie te zoeken.
Figuur 1Werkloosheidspercentage en groei BBP
Bron:CBS StatLine (werkloosheidspercentage: EBB’96-’18; BBP: Nationale Rekeningen)
Arbeidsmarkt kent meer onzekerheid dan rond de eeuwwisseling
Ten tweede nam het aandeel werkenden met onzekere inkomsten na de eeuwwisseling toe, doordat steeds meer mensen actief zijn als tijdelijke kracht of zelfstandige zonder personeel (zzp’er) (CBS 2020). Tijdelijke krachten kennen bovendien ongunstigere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden dan vaste werknemers (Van Echtelt et al. 2016). Om de groei van tijdelijk werk af te remmen, nam de overheid verschillende maatregelen (de Wet werk en zekerheid (Wwz, in 2015) en de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab, in 2020)). De discussie over de regels rond tijdelijke contracten duurt overigens voort (Commissie Regulering van Werk 2020; WRR 2020).
Het voorgaande roept de vraag op: slaagden tijdelijke krachten er sinds 2015 vaker in om een vaste aanstelling te krijgen? Uit onze gegevens blijkt dat iets meer dan de helft van de werknemers met een tijdelijk contract in 2016 inmiddels een vaste aanstelling had in 2018. Dat is een groter deel dan in de jaren ervoor. Daar heeft de opleving van de economie een rol in gespeeld. Of de overheidsmaatregelen dat ook hebben gedaan, is lastig uit onze gegevens af te leiden, maar groot was de bijdrage vermoedelijk niet.
Ontwikkelingen in blijvende inzetbaarheid
Werklozen solliciteren niet actiever, stellen wel lagere eisen aan type contract
Binnen het onderwerp ‘blijvende inzetbaarheid’ keken we onder meer naar het zoekgedrag van werklozen. Werkloosheidsuitkeringen duren korter dan 20 jaar geleden en werklozen zijn verplicht om eerder op functies onder hun opleidingsniveau te solliciteren. Dat moet hen prikkelen om actiever naar werk te zoeken. Onze gegevens laten zien dat het aantal sollicitaties van mensen met een werkloosheidsuitkering sinds 2004 echter vrijwel gelijk bleef. Ook de voorwaarden die zij aan het salaris stellen, zijn niet veranderd. Wel vinden werkzoekenden een tijdelijke baan vaker acceptabel dan in 2004. De vraag is echter waar dat aan ligt: de aanscherping van de werkloosheidsuitkeringen of aan het feit dat dit type werk nu gangbaarder is dan toen.
Werkenden denken rond 66 jaar te stoppen; houden geen rekening met verdere stijging AOW-leeftijd
Door de verhoging van de AOW-leeftijd moeten werkenden tot op latere leeftijd actief blijven op de arbeidsmarkt. In 2025 ligt de AOW-leeftijd op 67 jaar. Daarna stijgt hij mee met de levensverwachting. Uit onze gegevens volgt dat werkenden hun verwachtingen over hun pensioenleeftijd hieraan gedeeltelijk hebben aangepast. Ze beseffen dat de AOW-leeftijd de komende jaren stijgt richting 67 jaar. Terwijl mensen in 2018 dachten met gemiddeld 66 jaar op te houden met werken, was dat in 2006 nog 63 jaar. Ze houden er echter geen rekening mee dat de AOW-leeftijd, zodra die eenmaal op 67 jaar ligt, daarna verder stijgt met de levensverwachting. Jongeren van nu moeten daardoor waarschijnlijk langer doorwerken dan de ouderen van nu, maar beide groepen noemen dezelfde verwachte uittredeleeftijd. De gemiddeld gewenste uittredeleeftijd bleef sinds 2006 stabiel op zo’n 61 jaar. Het verschil tussen verwachte en gewenste pensioenleeftijd werd dus groter.
55-plussers volgen vaker scholing en veranderen vaker van werkgever, maar dat laatste noodgedwongen
De overheid verwacht dat langer doorwerken makkelijker is als mensen hun kennis en vaardigheden gedurende hun hele loopbaan bijhouden, en ook op oudere leeftijd ervaring opdoen in meerdere functies en bij verschillende werkgevers. Dan zouden zij sneller ander werk vinden als dat nodig is, bijvoorbeeld als ze hun baan kwijtraken of als ze door gezondheidsproblemen hun oorspronkelijke beroep niet meer kunnen uitoefenen. Als we in onze dataset kijken naar de activiteiten waartoe de overheid oproept, dan zien we dat daar sinds 2004 weinig in veranderde. De scholingsdeelname van werkenden bleef tussen 2004 en 2018 min of meer gelijk. Onder 55-plussers deden zich wel een paar veranderingen voor. Zij gingen vanaf 2007-2008 vaker scholing volgen, waarschijnlijk als gevolg van de gestegen pensioenleeftijd (CBS 2018). Daardoor betaalt een investering in scholing van bijvoorbeeld een 58-jarige zich langer terug, en zullen zij en hun werkgever daar eerder toe besluiten. Ook veranderden 55-plussers tussen 2016-2018 vaker van werkgever dan 10 jaar eerder. Dat lijkt echter vooral noodgedwongen te zijn, want alleen de gedwongen mobiliteit – dat wil zeggen met een tussenliggende periode van werkloosheid – groeide. Vroeger ontvingen zij dan vaak vroegpensioen of een werkloosheidsuitkering tot aan hun AOW-leeftijd, maar die mogelijkheden zijn afgesneden.
Ontwikkelingen in afstemming werk en privé
Werkenden kregen meer zeggenschap over werkplek, maar niet over werktijden
De overheid wil, zoals gezegd, ook de combinatie van werk en privéleven vergemakkelijken. Steeds meer werkenden dragen namelijk meerdere verantwoordelijkheden: zij doen betaald werk en hebben daarnaast zorg voor huishouden, anderen, en doen andere bezigheden (SER 2011). Een van de genomen maatregelen is uitbreiden van de wettelijke rechten van werknemers op aanpassing van hun werktijden en -plek. Dat moet knelpunten bij de combinatie van werk, zorg en andere taken verminderen. De Sociaal-Economische Raad (SER) pleit daarnaast voor ruimere openingstijden van publieke en niet-publieke dienstverlening, zodat mensen daar ook buiten kantoortijden terechtkunnen. Onze gegevens maken duidelijk dat het aandeel werknemers dat thuis werkt en zeggenschap heeft over de werkplek tussen 2004 en 2018 groeide. De invloed op de werktijden bleef daarentegen constant, terwijl juist dát de combinatie van arbeid en zorg het sterkst verbetert. Het aandeel werknemers met afwijkende werktijden – dat wil zeggen: werk buiten kantooruren – steeg licht. Daarbij ging het vooral om weekendwerk. Zulke werktijden vinden mensen lastiger te combineren met hun privéleven, maar de mate waarin ze problemen ondervinden is beperkt.
Geen toenemende problemen met de combinatie werk en zorg voor hulpbehoevende naasten
Het aandeel werkenden met zorg voor een hulpbehoevende naaste steeg tussen 2004 en 2012, en bleef daarna vrijwel gelijk. Deze publicatie geeft wat extra aandacht aan deze vorm van taakcombinatie, omdat de overheid graag wil dat meer mensen zulke zorg verlenen. Een kwart van de werkenden die dit type zorg verleent, ervaart enige of veel problemen met de combinatie van werk en zorg. Dat aandeel bleef sinds 2004 gelijk. Het grotere aandeel werkenden met zulke zorgtaken ten opzichte van 2004 ging dus niet gepaard met toenemende problemen in deze groep. Waarschijnlijk is dat vooral te danken aan het feit dat veel van hen een beperkt aantal uren, maximaal 4 uur per week, helpen.
Literatuur
CBS (2018). Pensioenleeftijd werknemers met 5 maanden gestegen. Geraadpleegd op 17 april 2019 via https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2018/25/pensioenleeftijd-werknemers-met-5-maanden-gestegen.
CBS (2020). Arbeidsdeelname; kerncijfers. Geraadpleegd op 12 februari 2020 via https://opendata.cbs.nl/statline.
Commissie Regulering van Werk (2020). In wat voor land willen wij werken? Naar een nieuw ontwerp voor de regulering van werk. Eindrapport van de Commissie Regulering van Werk. Den Haag: Commissie Regulering van Werk.
CPB (2018). Arbeidsparticipatie. CPB-notitie. Den Haag: Centraal Planbureau.
Echtelt, P. van, S. Croezen, J.D. Vlasblom, M. de Voogd-Hamelink en L. Mattijssen (2016). Aanbod van arbeid 2016. Werken, zorgen en leren op een flexibele arbeidsmarkt. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Eurostat (2020a). Temporary employees as a percentage of the total number of employees, by sex and age (%). Geraadpleegd op 12 februari 2020 via https://appsso.eurostat.ec.europa.eu/nui/show.do?dataset=lfsq_etpga&lang=en.
Eurostat (2020b). Employment and unemployment (Labour Force Survey). Geraadpleegd op 13 februari 2020 via https://appsso.eurostat.ec.europa.eu.
Roeters, A., S. Alejandro Perez, A. de Boer, G. Mars en M. van den Brakel (2016). De combinatie van betaalde arbeid en zorgtaken. In: W. Portegijs en M. van den Brakel (red.), Emancipatiemonitor 2016 (p. 87-116). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau / Centraal Bureau voor de Statistiek.
SER (2011). Tijden van de Samenleving: Slimmer organiseren van tijd en plaats van arbeid en dienstverlening. Den Haag: Sociaal-Economische Raad.
TK (2011/2012). Voorjaarsnota 2012. Tweede Kamer, vergaderjaar 2011/2012, 33280, nr. 1.
TK (2018/2019). Toekomst pensioenstelsel. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018/2019, 32043, nr. 457.
WRR (2020). Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Deze kaart citeren
Josten, E.J.C. (2020). Samenvatting: blijvende inzetbaarheid en aansluiting werk-privéleven. In: Arbeidsmarkt in kaart: Wel- en niet-werkenden – editie 2. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/arbeidsmarkt-in-kaart-wel-en-niet-werkenden-editie-2/samenvatting-blijvende-inzetbaarheid-en-aansluiting-werk-priveleven.
Informatie noten
De gestegen arbeidsdeelname is te danken aan een combinatie van factoren: beleidsmaatregelen, het toegenomen opleidingsniveau van werkenden (CPB 2018), en – vooral onder vrouwen – veranderde voorkeuren ten aanzien van betaald werk (Roeters et al. 2016).
Bij 2 onderwerpen – baanwisselingen en zoekgedrag van werklozen – geven we een langere cijferreeks. Het aantal baanwisselingen hangt sterk samen met de economische situatie. Met een langere cijferreeks is beter te zien of het aantal baanwisselingen een algemeen stijgende of dalende lijn laat zien, dus ongeacht de stand van de economie. Voor het aantal sollicitaties van werklozen geldt hetzelfde.
Hoe groot de gevolgen daarvan zijn, was op het moment van het schrijven van deze publicatie nog niet te overzien.
Het aandeel tijdelijke krachten en zzp’ers ligt ook hoger dan in de meeste andere Europese landen (Eurostat 2020a; 2020b)
Via voorlichting en subsidies probeert de overheid dit gedrag te stimuleren.