Arbeidsmarkt in kaartWel- en niet-werkenden – editie 2

13 / 15

Kunnen werknemers vaker zelf hun werktijden en -plek bepalen?

Auteur: Edith Josten

De overheid wil dat werknemers meer zeggenschap krijgen over hun werktijden en -plek. Ze verwacht dat dat de combinatie van werk met zorgtaken vergemakkelijkt, en zo de behoefte aan een kortere werkweek verkleint. Het aandeel werknemers dat zelf de werktijden kan bepalen, bleef in de periode 2004-2018 echter min of meer gelijk. Wel groeide het aandeel met zeggenschap over wáár ze werken (bij werkgever, vanuit huis, enz.). Maar invloed op de werkplek verbetert de werk-privé balans minder dan invloed op de werktijden.

Overheid streeft naar grotere zeggenschap voor werknemers…

De overheid richt zich vooral op vergroten van de invloed van werknemers. Zelfstandigen zijn zelf verantwoordelijk voor hun mogelijkheden op dit terrein. De meeste gegevens in deze kaart gaan daarom over werknemers in loondienst. Cijfers over zelfstandigen staat kort aan het eind van deze kaart.

…in de verwachting dat vrouwen dan meer uren willen werken

De belangrijkste reden waarom de overheid werknemers meer zeggenschap wil geven over hun werktijden en -plek, is omdat ze hoopt dat vrouwen dan meer uren gaan werken (TK 2011/2012). Een deel van de vrouwen zegt namelijk dat ze wel een langere werkweek zouden willen als ze hun werktijden en -plek beter konden afstemmen op hun thuissituatie (Keuzenkamp et al. 2009). Dat komt doordat de combinatie van werk en privé makkelijker is als mensen invloed hebben op deze 2 terreinen. Zeggenschap over de werktijden helpt daarbij het meest; meer dan invloed op de werkplek.

Nieuwe wet voor verzoeken van werknemers voor aangepaste werktijden en -plek

Om de zeggenschap van werknemers over werktijden en -plek te vergroten, is er in januari 2016 een wettelijke regeling ingevoerd (Wet flexibel werken). Daarin staat dat werkgevers verzoeken van medewerkers om andere werktijden alleen nog mogen afwijzen bij zwaarwegend bedrijfsbelang. Bij verzoeken voor wijziging van de werkplek is afwijzing eenvoudiger; daar volstaat het als de werkgever het verzoek overwogen heeft.

Minderheid werknemers heeft zeggenschap over werktijden en -plek

Een minderheid van de werknemers kon in 2018 zelf besluiten wanneer en/of waar ze werken (zie figuur 1). Invloed op de werktijden kwam onder hen het meest voor: 42% zei dat ze grotendeels of helemaal zelf kunnen bepalen hoe laat ze met werken beginnen of stoppen. Ter vergelijking: 28% kon dat jaar zelf uitmaken wáár ze werken (bij werkgever, opdrachtgever of thuis). 20% van de werknemers werkte toen minstens 1 keer per week thuis.

Figuur 1Werknemers met zeggenschap over werktijden en -plek

aWerknemers van 16-65 jaar. Scholieren en studenten met een bijbaan zijn niet meegerekend in de cijfers.

Bron:SCP (AAP’04-’18)

Data:Download bronbestand (spreadsheet)

Zeggenschap werknemers over werktijden constant, die over werkplek steeg

Het aandeel werknemers dat zelf kan bepalen hoe laat ze met werken beginnen, bleef in de periode 2004-2018 min of meer constant (zie figuur 1), in tegenstelling tot wat de overheid wenst. Ook onder vrouwen groeide het aandeel gedurende die jaren niet. De invloed die werknemers ervaren op wáár ze werken, is pas vanaf 2012 in kaart gebracht. Deze steeg wel, maar helpt de balans tussen werk en privé het minst van de 2.

De cijfers in deze kaart laten geen uitspraak toe over het effect van de hiervoor genoemde wet. Daarvoor zouden we moeten weten wat de zeggenschap van werknemers was geweest zonder de wet. Wel is te zien of hun invloed na invoering ervan toenam. Die over de werktijden groeide dus niet. De zeggenschap over de werkplek was wel toegenomen, maar het is op grond van deze cijfers niet te zeggen of de Wfw daarvoor verantwoordelijk is. Het zal in elk geval niet de hoofdoorzaak zijn geweest, want deze wet heeft juist de rechten op aanpassing van de werkplek maar beperkt vergroot.

Incidenteel thuiswerk groeide, regelmatig thuiswerken tussen 2014-2018 stabiel

Zeggenschap over de werkplek houdt in de praktijk vaak in dat personeelsleden de mogelijkheid hebben om vanuit huis te werken. De groei in deze vorm van invloed ging in eerste instantie dan ook samen met een toename van het aandeel werknemers dat regelmatig thuiswerkt, dat wil zeggen minstens 1 keer per week. Na 2014 veranderde dat. De groei in invloed op de werkplek zette door, terwijl het aandeel werknemers dat regelmatig thuiswerkt tot en met 2018 gelijk bleef (zie figuur 1). Het aandeel dat incidenteel thuiswerkt – minder dan 1 keer per week – bleef wel stijgen (niet in figuur). Het lijkt er dus op dat de latere groei in invloed op de werkplek bestond uit grotere mogelijkheden voor incidenteel thuiswerken en waarschijnlijk ook uit meer gelegenheid voor mobiel werken (onderweg, bij klant of opdrachtgever, enz.).

Werknemers werkten vooral thuis vanwege hun werk, en niet om balans werk-privé

De meeste werknemers die minstens 1 keer per week thuiswerkten, kozen daar voor vanwege hun werk: ze wilden (over)werk afmaken, vonden thuiswerken beter voor hun concentratie/efficiëntie, of hadden administratieve werkzaamheden te doen. Deze 3 redenen bij elkaar waren in 2018 voor zo’n 58% van de thuiswerkers het belangrijkste motief.

Het aantal werknemers dat hoofdzakelijk vanwege zorgtaken thuiswerkte, was vrij klein: in 2018 was dat maar 7%. Ook werknemers met zorgtaken gaven dit maar soms als hoofdmotief op. Dat kan een van de oorzaken zijn waarom invloed op de werkplek de balans tussen werk en privé maar beperkt verbetert.

Figuur 2Hoofdmotief van werknemers voor thuiswerken

aWerknemers van 16-65 jaar. Scholieren en studenten met een bijbaan zijn niet meegerekend in de cijfers.

bHet gaat hier alleen om werknemers die minstens 1 keer per week thuiswerken.

cWerknemers met thuiswonende kinderen ≤ 12 jaar én mantelzorgtaken zijn ondergebracht in de categorie ‘heeft thuiswonende kinderen’.

Bron:SCP (AAP’18)

Data:Download bronbestand (spreadsheet)

Aandeel werknemers met goede aansluiting werk-privé is groter dan aandeel met zeggenschap

Een goede afstemming tussen werk en privé is overigens ook op andere manieren te bereiken dan door zeggenschap over werktijden en -plek. Bijvoorbeeld met deeltijdwerk; een oplossing waar veel vrouwen in Nederland voor kiezen. Maar ook door minder overwerk, geen ploegen- of onregelmatige diensten meer en een kortere reistijd woning-werk (zie bijlage B). Het aantal werknemers dat de werktijden goed op de thuissituatie kan laten aansluiten, is daarom groter dan het aantal met zeggenschap over de werktijden of de werkplek: dat aandeel bedroeg in 2018 70%.

Aandeel werknemers met goede aansluiting werk-privé is iets kleiner dan in 2004

Ondanks de stabiele zeggenschap van werknemers over hun werktijden en hun toegenomen invloed op de werkplek, kromp het aandeel dat de aansluiting tussen arbeidstijden en thuissituatie goed vindt: het daalde tussen 2010 en 2012 licht (met 2 procentpunten) en bleef daarna liggen op dat lagere niveau. De afname deed zich alleen voor onder vrouwen (zie figuur 1). Zij zijn nu even tevreden als mannen; in het begin van deze eeuw lag hun tevredenheid hoger.

De daling heeft een aantal oorzaken. Eén ervan is dat vrouwen de afgelopen jaren meer uren zijn gaan werken (CBS 2019a), en hoe langer de werkweek, hoe vaker mensen problemen ervaren met de aansluiting tussen werk en thuissituatie (zie bijlage B). Ook zijn vrouwen, net als mannen overigens, vaker buiten kantooruren gaan werken (weekend, nacht) en hebben ze vaker onregelmatige, door de werkgever bepaalde werktijden gekregen (zie kaart Hoeveel werknemers hebben afwijkende arbeidstijden en wat vinden zij daarvan?). Zulke werktijden beperken de mogelijkheden voor contact met familie en vrienden, en kunnen soms tot gezondheidsklachten leiden (Costa 2003).

Zelfstandigen hebben beduidend meer zeggenschap over werktijden en -plek dan werknemers

De overheid richt zich, zoals gezegd, niet op vergroten van de zeggenschap van zelfstandigen, omdat die daar zelf verantwoordelijk voor zijn. Het aandeel zelfstandigen met invloed op de werktijden en -plek is bijna 2 keer zo groot als het aandeel werknemers met die mogelijkheden. In 2018 zei 81% van de zelfstandigen zelf de werktijden te kunnen bepalen, en 55% de werkplek. Van de werknemers had respectievelijk 42% en 28% die mogelijkheid.

Door groei aantal zelfstandigen wel in totaal meer mensen met zeggenschap over werktijden

Het aandeel zelfstandigen met zeggenschap over de werktijden groeide niet tussen 2004 en 2018, net zomin als onder werknemers. Maar doordat er steeds meer zelfstandigen onder de werkenden zijn (CBS 2019b), steeg het totale aantal mensen met invloed op dit terrein in die periode toch. De mate van zeggenschap over de werktijden beweegt zich onder alle werkenden op die manier dus wel in de richting die de overheid wenst.

Figuur 3Werkenden (inclusief zelfstandigen) met zeggenschap over werktijden en -plek

aWerkenden van 16-65 jaar. Scholieren en studenten met een bijbaan zijn niet meegerekend in de cijfers.

Bron:SCP (AAP’04-’18)

Data:Download bronbestand (spreadsheet)

Literatuur

Allen, T.D., R.C. Johnson, K.M. Kiburz en K.M. Shockley (2013). Work-family conflict and flexible work arrangements: Deconstructing flexibility. In: Personnel psychology, jg. 66, nr. 2, p. 345-376.

Boer, A. de, I. Plaisier en M. de Klerk (2019). Werk en mantelzorg. Kwaliteit van leven en het gebruik van ondersteuning op het werk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

CBS (2019a). Werkzame beroepsbevolking; arbeidsduur. Geraadpleegd op 30 oktober 2019 via https://opendata.cbs.nl/statline.

CBS (2019b). Arbeidsdeelname; kerncijfers. Geraadpleegd op 28 februari 2019 via https://opendata.cbs.nl/ statline.

Cloïn, M., M. Schols, A. van den Broek en M. Koutamanis (2010). Tijd op orde? Een analyse van de tijdsorde vanuit het perspectief van de burger. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Costa, G. (2003). Shift work and occupational medicine: an overview. In: Occupational Medicine, jg. 53, nr. 2, p. 83-88.

Keuzenkamp, S., C. Hillebrink, W. Portegijs en B. Pouwels (2009). Deeltijd (g)een probleem. Mogelijkheden om de arbeidsduur van vrouwen met een kleine deeltijdbaan te vergroten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Peursem, N. van (2016). Mantelzorgers en werk. Geraadpleegd op 9 januari 2018 via https://www.fnv.nl/site/nieuws/webassistent/HarrieLindelauff/mantelzorger-houdt-het-beter-vol-met-baan/fnvmantelzorgrapport2016.pdf.

TK (2011/2012). Arbeidsmarktbeleid. Kabinetsreactie op het SER-advies ‘Tijden van de Samenleving’. Tweede Kamer, vergaderjaar 2011/2012, 29544, nr. 355.

Werk&Mantelzorg (2017). Benchmark Werk&Mantelzorg onderzoek. Geraadpleegd op 9 januari 2019 via https://www.werkenmantelzorg.nl/wp-content/uploads/2017/10/Analyse-maart-2017.pdf.

Deze kaart citeren

Josten, E.J.C. (2020). Kunnen werknemers vaker zelf hun werktijden en -plek bepalen?. In: Arbeidsmarkt in kaart: Wel- en niet-werkenden – editie 2. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/arbeidsmarkt-in-kaart-wel-en-niet-werkenden-editie-2/kunnen-werknemers-vaker-zelf-hun-werktijden-en-plek-bepalen.

Informatie noten

De overheid wenst een grotere arbeidsduur onder vrouwen om een aantal redenen: grotere belastinginkomsten uit arbeid, kleinere uitgaven aan uitkeringen, grotere economische zelfstandigheid onder vrouwen, meer doorstroom van vrouwen naar hogere functies.

Een overzicht van internationaal onderzoek laat zien dat zeggenschap over de werktijden sterker samenhangt met een goede balans tussen werk en privé dan zeggenschap over de werkplek (Allen et al. 2013). Dat komt overeen met de voorkeur van werkenden zelf (zie bv. De Boer et al. 2019; Cloïn et al. 2010; Van Peursem 2016; Werk&Mantelzorg 2017).

Het aandeel dat zelf kan bepalen wáár ze werken, was in 2018 significant hoger dan in 2012 (p < 0,05).

Werkgevers mogen verzoeken voor aanpassing van de werkplek immers afwijzen, zolang zij de weigering maar motiveren. Dit in tegenstelling tot verzoeken om wijziging van de werktijden, die ze alleen mogen afwijzen bij zwaarwegend bedrijfsbelang.

Dat aandeel nam toe van 16% in 2004 naar 18% in 2014 en 21% in 2018.

Dit is getoetst met een fixed-effects regressieanalyse. Daarmee gingen we na of de tevredenheid van werknemers met de afstemming tussen werktijden en thuissituatie toe- of afneemt als hun baankenmerken veranderen.

Het aandeel werknemers dat tevreden is met de aansluiting tussen arbeidstijden en thuissituatie was in 2018 significant lager dan in 2008 en 2010 (p < 0,05). Bij een p-waarde van < 0,10 is ook het verschil met 2006 significant.

Het aandeel vrouwelijke werknemers dat tevreden is met de aansluiting tussen werktijden en thuissituatie was in 2018 6 procentpunten lager dan in 2004. Uit een Oaxaca-regressieanalyse blijkt dat ongeveer 1 procentpunt daarvan is te verklaren uit de grotere werkweek van vrouwen en 0,7 procentpunt uit toegenomen overwerk onder vrouwen. Een kleiner deel (0,9 procentpunt) is te verklaren uit het toegenomen aandeel vrouwen met werktijden buiten kantooruren.

Het totale aandeel mensen (werknemers plús zelfstandigen) dat de begin- en eindtijden grotendeels of helemaal zelf kan bepalen, was in 2018 6 procentpunten hoger dan in 2004. Uit een Oaxaca-regressieanalyse blijkt dat ongeveer 4 procentpunt daarvan is te verklaren uit het grotere aandeel zelfstandigen onder alle werkenden.