Arbeidsmarkt in kaartWel- en niet-werkenden – editie 2

1 / 15

Beschouwing: een arbeidsmarkt in tijden van corona

Auteurs: Edith Josten en Jan Dirk Vlasblom

Deze digitale publicatie gaat over data die stamt uit 2018. Ze beschrijft een krappe arbeidsmarkt: werkgevers hadden moeite om vacatures te vervullen. Het beleid van de overheid sloot daarbij aan: de overheid streefde naar vergroting van de arbeidsdeelname. Dat deed ze overigens niet alleen om tekorten aan personeel te verminderen. Haar belangrijkste motief was verbetering van de overheidsfinanciën.

De overheid stimuleerde mensen tot bijhouden van hun kennis en vaardigheden, zodat langer doorwerken makkelijker is, en tot het actiever zoeken van werk na baanverlies. Daarnaast wilde de overheid de afstemming tussen werk en privéleven vergemakkelijken, zodat mensen vaker hun arbeidsduur willen uitbreiden.

Het beleid van de overheid vormt het uitgangspunt voor deze publicatie: gaan de ontwikkelingen in blijvende inzetbaarheid en afstemming tussen werk en privéleven wel of niet in de richting die de overheid nastreeft? Dat doen ze deels. Op de volgende kaart (zie kaart Samenvatting: blijvende inzetbaarheid en aansluiting werk-privéleven‍) staat een uitgebreide samenvatting van de uitkomsten. Hier noemen we kort een paar aandachtspunten die we op basis van deze publicatie kunnen afleiden voor de huidige situatie.

Daarbij plaatsen we 2 kanttekeningen:

  • Zowel verzameling van gegevens als de analyses erop waren afgerond toen de coronacrisis begon. Ze geven dus geen rechtstreeks antwoord op problemen op een arbeidsmarkt in tijden van corona.
  • De onzekerheid over toekomstige ontwikkelingen is groot (zie ook CPB 2020). We weten immers niet hoe lang de virusuitbraak gaat duren en hoe lang maatregelen, zoals afstand tot elkaar houden, nodig zijn.

Blijvende inzetbaarheid

Op het terrein van blijvende inzetbaarheid zijn er, vanuit deze publicatie, een paar aanknopingspunten. Het aandeel werkenden met een flexibel dienstverband (tijdelijk contract, uitzend- of oproepwerk) steeg na de eeuwwisseling van 14% in 2003 naar 21% in 2019 (CBS 2020). We weten uit onze cijfers dat de laatste jaren iets meer dan de helft van de tijdelijke krachten 2 jaar later een vast contract had (zie kaart Worden flexwerkers vaste krachten?‍). In een economie die gaat krimpen zal dat lager liggen. De overheid biedt werkgevers nu financiële steun, zodat ze hun personeel – zowel vast als tijdelijk – in dienst kunnen houden. De vraag is echter hoe zinvol deze vorm van financiële steun blijft als zou blijken dat de vraag naar producten en diensten in bepaalde bedrijfssectoren langdurig terugvalt. Bijvoorbeeld doordat gebruikers minder besteden of doordat een bedrijf minder mensen kan bedienen als iedereen afstand tot elkaar moet houden. Werkgevers zullen dan alsnog afscheid van hun personeel nemen – eerst de tijdelijke, daarna de vaste krachten – en deels doen ze dat al.

De uitdaging voor het beleid is om de gevolgen van zo’n situatie te doordenken: als de maatregelen om het virus in te dammen langere tijd nodig zijn, heeft onze samenleving in die periode dan in zijn totaliteit minder behoefte aan arbeidskrachten? Dan heeft prikkelen van baanverliezers tot snelle werkhervatting – zoals de afgelopen jaren gebruikelijk was (zie kaart Solliciteren mensen met een werkloosheidsuitkering meer dan vroeger?‍) – weinig zin. Of hebben we de mensen wel nodig, maar in andere sectoren dan waar ze eerst werkten, en waar ze misschien nog niet de juiste kennis en vaardigheden voor hebben? Dan is de uitdaging om ze in deze tijd te helpen aan om-, her-, en bijscholing. Scholing kost geld, en in een slechte economische situatie hebben werkzoekenden en potentiële werkgevers dat veel minder. Bovendien is er een praktisch probleem: hoe geef je scholing vorm als mensen bij voorkeur thuis moeten werken en voldoende afstand tot elkaar moeten houden? Dat praktische probleem doet zich overigens niet alleen voor bij formele scholingsvormen, zoals cursussen of opleidingen. Het treedt ook op bij leren op de werkplek, dus leren van ervaren collega’s. Ook dat is lastiger vorm te geven zijn als mensen zoveel mogelijk thuis moeten blijven en minimaal 1,5 meter afstand tot elkaar moeten houden. Die laatste vorm van bijleren komt veel voor, zo laat deze publicatie zien, méér dan formele scholingsvormen, en jongeren en mensen die net van baan of functie zijn gewisseld maken er logischerwijs het meeste gebruik van (zie kaart Hebben werkenden behoefte aan scholing?‍). Naar de opbrengst ervan is nauwelijks onderzoek gedaan (Habermehl et al. 2017), maar mensen zelf geven aan dat ze erbij gebaat zijn.

Daarnaast is er nog een ander probleem: in een krappe arbeidsmarkt, met weinig sollicitanten, zijn werkgevers minder kieskeurig. In een arbeidsmarkt met een hoge werkloosheid kunnen ze daarentegen kiezen. Dat maakt bepaalde groepen de komende tijd extra kwetsbaar op de arbeidsmarkt. De eerste klappen vallen nu bij flexwerkers, zzp’ers en mensen die nog een plek op de arbeidsmarkt moeten vinden: jongeren en schoolverlaters (CPB 2020). Daarmee krijgen ook laagopgeleiden, mensen met een migratieachtergrond, en mensen met een arbeidsbeperking de eerste klappen, omdat zij vaker dan anderen flexwerker zijn.

Als de maatregelen tegen verspreiding van corona lang van kracht blijven, en de werkgelegenheid sterker gaat krimpen, raken ook vaste werknemers in toenemende mate hun werk kwijt (CPB 2020). We weten uit de kredietcrisis van 2008-2014 dat vooral de 55-plussers uit deze groep lang werkloos blijven (CBS 2020). Bij een langaanhoudende economische neergang worden ook zij dus kwetsbaar. De overheid probeert de baankansen van deze groep al verschillende jaren te vergroten door oudere werkenden op te roepen tot bijhouden van hun kennis en vaardigheden en stellen van lagere (salaris)eisen aan nieuw werk na baanverlies. Werkende 55-plussers zijn vanaf 2007/2008 vaker dan voorheen scholing gaan volgen (zie kaart Hebben werkenden behoefte aan scholing?‍) en zij nemen na baanverlies genoegen met een lager salaris dan ze eerst hadden, maar de vraag is of zij met dat laatste hun kans op werkhervatting echt veel kunnen vergroten (zie Vlasblom en Schippers 2019). Ze ervaren, net als mensen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond en een arbeidsbeperking, vaker dan anderen discriminatie bij het zoeken naar werk (Andriessen et al 2020). De afgelopen jaren wordt werken als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) wel gepropageerd als middel om mensen met kleine kansen op een loondienstbetrekking toch aan het werk te krijgen. Als er iets is dat de huidige crisis laat zien, is dat juist deze groep bijzonder kwetsbaar kan zijn: ze zijn relatief wendbaar in hun eigen werk, maar 2 op de 10 hebben onvoldoende reserves om een periode van 3 maanden zonder inkomsten te overbruggen (TNO 2020). Zodra de vraag naar hun diensten of producten wegvalt, hebben ze dus weinig om op terug te vallen.

Afstemming werk en privéleven

In de huidige situatie moeten we zoveel mogelijk thuiswerken. Thuiswerken kan de afstemming tussen werk en privéleven verbeteren, zo wordt vaak gezegd. Cijfers uit 2004-2018 tonen dat thuiswerken dat inderdaad iets doet (zie kaart Kunnen werknemers vaker zelf hun werktijden en -plek bepalen?‍), zelfs al kozen de meeste mensen in die periode uit werkgerelateerde overwegingen voor thuiswerken. Bijvoorbeeld omdat ze (over)werk wilden afmaken, of omdat ze zich thuis beter konden concentreren. Voor de mensen die nu thuis moeten werken ligt dat mogelijk anders, want zij hebben niet zelf kunnen kiezen voor thuiswerken. De situatie elders maakt thuiswerken noodzakelijk, ook als er thuis geen geschikte werkruimte is en er kinderen zijn die aandacht vragen, omdat ze niet naar kinderopvang of basisschool kunnen. Daarmee krijgt thuiswerken een andere lading: het creëert wellicht een arbeid-zorgprobleem in plaats van dat het dit oplost: werk en thuis gaan door elkaar lopen, het leidt misschien tot onregelmatige werktijden, en afstemmingsproblemen, en we weten uit onze analyses dat dat zorgt voor extra belasting voor werkenden.

Daarnaast kan de huidige crisis de spanning versterken tussen zorg voor hulpbehoevende naasten, ook wel mantelzorg genoemd, en betaald werk. 18% van de werkenden geeft zulke hulp, al dan niet ondersteund door professionele zorgverleners (zie kaart Zorgen werkenden vaker voor hulpbehoevende naasten?‍). In ongeveer de helft van de gevallen gaat het dan om hulp aan een vader of moeder, dus aan iemand die meestal buiten het eigen huishouden woont. Het merendeel van de werkende mantelzorgers, driekwart, ervoer in 2018 geen problemen met de combinatie van werk en zorgtaken (zie kaart Zit zorg voor hulpbehoevende naasten betaald werk in de weg?‍). Maar de huidige situatie laat zien hoe fragiel zo’n zorgsituatie kan zijn, voor zowel de hulpbehoevende als degene die hulp verleent. Wat als een werkende die hulp geeft zelf ziek wordt? Wat als hij of zij niet langs mag gaan (bv. als een hulpbehoevende in een instelling woont) of niet langs durft te gaan om besmetting te voorkomen? Wat als een zelfstandig wonende hulpbehoevende niet naar de dagbesteding of andere professionele ondersteuning kan? Hoe moeten mantelzorgers dat oplossen? En hoe zit met dit alles bij mantelzorgers uit de sector zorg en welzijn? Werkenden uit die sector zorgen bovengemiddeld vaak voor een hulpbehoevende naaste: 27% van hen doet dat (zie kaart Zorgen werkenden vaker voor hulpbehoevende naasten?‍). Tegelijkertijd worden bepaalde groepen onder hen ook in hun werk nu al zwaarder belast.

Al met al geven onze analyses zicht op kwetsbaarheden van groepen mensen, zoals flexwerkers, mensen met zorgverplichtingen en ouderen. Die kwetsbaarheden waren al (latent) aanwezig in een arbeidsmarkt met lage werkloosheid. Corona maakt dat vrijwel al deze kwetsbaarheden acuut zichtbaar en voelbaar worden. Tegelijkertijd bestaat het risico dat we ons – uit gewoonte – vooral richten op de kwetsbaarheden die al bekend waren. De uitdaging voor de komende tijd is om met data die verzameld is in de crisistijd, en met meer gerichte analyses zicht te krijgen op de vraag of er wellicht ook nieuwe kwetsbaarheden op de arbeidsmarkt ontstaan, waar we op dit moment nog geen weet van hebben, of niet van weten hoe ver die reiken.

Literatuur

Andriessen, I., J. Hoegen Dijkhof. A. van der Torre, E. van den Berg, I. Pulles, J. Iedema en M. de Voogd-Hamelink (2020). Ervaren discriminatie in Nederland II. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

CBS (2020). Arbeidsdeelname; kerncijfers. Geraadpleegd 21 april 2020 via https://opendata.cbs.nl/statline.

CPB (2020). Scenario’s coronacrisis (26 maart 2020). Den Haag: Centraal Planbureau.

Habermehl, I., K. Bollen en M. Segers (2017). Leren op de werkplek: Wat weten we over informeel leren? Een literatuurstudie. Maastricht: Maastricht University School of Business and Economics.

TNO (2020). 1 op de 5 zelfstandigen schatte buffer in 2019 op hooguit 3 maanden. Geraadpleegd op 21 april 2020 via https://www.tno.nl/nl/over-tno/nieuws/2020/4/1-op-de-5-zelfstandigen-schatte-buffer-in-2019-op-hooguit-3-maanden/

Vlasblom, J.D. en J. Schippers (2019). Werkloze ouderen weer aan het werk? Het effect van reserveringsloon en zoekintensiteit. In: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, jg. 35, nr. 1, pp. 6-25.

Deze kaart citeren

Josten, en Vlasblom (2020). Beschouwing: een arbeidsmarkt in tijden van corona. In: Arbeidsmarkt in kaart: Wel- en niet-werkenden – editie 2. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/arbeidsmarkt-in-kaart-wel-en-niet-werkenden-editie-2/beschouwing-een-arbeidsmarkt-in-tijden-van-corona.

Informatie noten

De overheidsuitgaven doordat er meer geld nodig is voor AOW-uitkeringen en gezondheidszorg als gevolg van het ouder worden van de bevolking. Een grotere arbeidsdeelname verbetert de overheidsfinanciën, omdat de belastinginkomsten uit arbeid dan groter zijn en de uitgaven aan uitkeringen kleiner

De huidige situatie versterkt dat misschien, omdat ouderen vaker dan jongeren ernstig ziek kunnen worden van het coronavirus, wat werkgevers wellicht huiveriger maakt voor het aannemen van oudere sollicitanten.

Daarmee maken zij 30% uit van alle werkenden die zulke hulp verlenen.