Media:Tijd in kaart

11 / 12

Over het mediabeleid

Auteurs: Frank Huysmans, Annemarie Wennekers en Jos de Haan

De prominente plaats van media in het sociale en maatschappelijke leven maakt mediagebruik tot een relevant onderwerp voor onderzoek en beleid. Het medialandschap verandert, net als het mediagebruik. Zoals blijkt uit deze publicatie Media:Tijd in kaart gebeurt dat niet onder alle bevolkingsgroepen even snel. De manier waarop burgers media gebruiken en de veranderingen die hierin optreden kunnen gevolgen hebben voor het beleid voor de publieke omroep en het bredere mediabeleid. Om richting te kunnen geven aan mediabeleid is het dan ook van belang om zicht te houden op het mediagebruik van burgers en hoe zich dat ontwikkelt.

Een onafhankelijk, pluriform, hoogwaardig en toegankelijk media-aanbod

Het Nederlandse mediabeleid is gebaseerd op 4 kernwaarden: onafhankelijkheid, pluriformiteit, kwaliteit en toegankelijkheid. Het beleid beoogt dat een onafhankelijk, gevarieerd en hoogwaardig aanbod toegankelijk en betaalbaar is en blijft voor alle lagen van de bevolking (OCW 2014). Binnen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap houden 2 afdelingen zich bezig met het beleid: 1) Mediabeleid (inclusief creatieve industrie en journalistiek) en 2) Informatie en bibliotheken (inclusief letteren en archieven).

Beleidsinstrumenten

De overheid beschikt voor de uitvoering van haar mediabeleid over een aantal instrumenten (Auditdienst Rijk 2013):

  1. Financiering van de landelijke publieke omroep, Wereldomroep en wetgeving voor alle publieke omroepen (landelijk, regionaal, lokaal en Wereldomroep). De landelijke publieke omroep sluit om de 5 jaar een prestatieovereenkomst met het ministerie van OCW. Het niet naleven van de afspraken leidt tot bepaalde consequenties.
  2. Wetgeving voor de commerciële omroepen. Die wetgeving vloeit voornamelijk voort uit Europese richtlijnen op het gebied van audiovisuele media en interne markt.
  3. Wet- en regelgeving voor de distributie van elektronische media.
  4. Financiële steun voor dagbladen, voor opiniebladen en voor journalistiek en meningsvorming op internet. Hiervoor bestaan onder meer de subsidieregelingen van het Stimuleringsfonds voor de Pers.
  5. Aanmoediging van zelfregulering door media via Kijkwijzer van het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM), de Nederlandse Reclame Code, de Raad voor de Journalistiek en de Mediacode. De overheid stimuleert zowel de publieke als de commerciële media maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen.
  6. Bescherming en educatie van mediagebruikers, in het bijzonder jongeren en hun ouders.

Bij de inzet van overheidsmiddelen wordt ervan uitgegaan dat alle bevolkingsgroepen van het aanbod gebruikmaken.  Dit gebruik wordt van groot belang geacht voor kernwaarden als het goed functioneren van de democratie, de onderlinge binding van burgers en de vorming van een gedeelde identiteit. Een belangrijke beleidsdoelstelling van de Mediawet (artikel 2.1) is dan ook dat publieke mediadiensten via alle platforms breed toegankelijk moeten zijn voor de bevolking (Rijksoverheid 2008). 

Toegang hebben tot een medium of informatiekanaal is niet hetzelfde als er daadwerkelijk gebruik van (kunnen) maken. Mediagebruikscijfers geven een breed beeld van de toegankelijkheid in termen van het feitelijke gebruik. Relevante vragen zijn dan hoe mensen met het snel veranderende media-aanbod op het gebied van kijken, luisteren, lezen en communiceren omgaan en hoe het publiek van diverse media, kanalen en platforms is samengesteld. Het huidige onderzoek kan het beleid voorzien van actuele en empirisch goed onderbouwde gegevens over veranderingen in mediagebruik. 

In de Grondwet zijn grondrechten opgenomen die met de kernwaarden van het mediabeleid verband houden: de vrijheid van meningsuiting en het censuurverbod (artikel 7), privacy (artikel 10) en het briefgeheim (artikel 13). Op grond hiervan hebben programmamakers, journalisten en auteurs een grote vrijheid om te maken wat zij willen, onder andere door kritiek te leveren op mensen die politieke en bestuurlijke ambten bekleden. 

Auteursrecht

Hoewel het auteursrecht niet onder het mediabeleid valt, speelt het op de achtergrond een belangrijke rol. Makers en uitvoerders van mediaproducties hebben bij wet rechten. Sommige daarvan zijn 'onvervreemdbaar': je kunt er geen afstand van doen. Andere rechten zijn wel vervreemdbaar, zoals het exploitatierecht. Zo kunnen schrijvers van boeken, scenario's en muziekstukken of liedjes het uitgeven en verspreiden van hun werk via een overeenkomst verkopen aan uitgevers, tv-productiemaatschappijen en platenmaatschappijen. Deze bedrijven verkopen de producties vervolgens aan eindgebruikers. Er is de laatste jaren veel te doen over ‘piraterij’: het ongeoorloofd delen van kopieën zonder daarvoor te betalen of rechten af te dragen. Hoe omvangrijk piraterij is in de diverse mediasectoren is moeilijk te onderzoeken. Wel worden geregeld schattingen gepubliceerd op basis van onderzoek.

Kijken

Het meest in het oog springende onderdeel van het mediabeleid van de Rijksoverheid is het omroepbeleid en daarbinnen het beleid voor televisie. In de huidige kabinetsperiode is de Mediawet gewijzigd. Deze wetswijziging vond het kabinet van VVD en PvdA noodzakelijk, gezien de inperking van de rijksbijdrage en ontwikkelingen in het medialandschap. 

Toekomstbestendige publieke omroep

De Raad voor Cultuur (2014) heeft op verzoek van het ministerie van OCW een toekomstverkenning voor de Tweede Kamer uitgevoerd. Deze verkenning is gebruikt bij het recente voorstel voor wijziging van de Mediawet 2008 (OCW 2015). In dit voorstel staat een toekomstbestendige publieke omroep centraal, met als kerntaken educatie, cultuur en informatie. Amusement als doel op zich is geschrapt, maar kan wel ingezet worden als middel om educatieve, informatieve en culturele programma’s voor een breed publiek aantrekkelijk te maken.

Met alle nadruk die in het debat over de omroep uitgaat naar de (landelijke) publieke omroep moet niet worden vergeten dat de Mediawet 2008 ook regels stelt aan het aanbieden van commerciële televisie, vooral op het gebied van reclame, sponsoring en de bescherming van minderjarige kijkers. 

Met de recente wetswijzigingen wordt ook beoogd de regionale publieke omroep slagvaardiger te maken door de financiering ervan over te hevelen naar het Rijksbudget en de 13 regionale omroepen beter te laten samenwerken op o.a. facilitair gebied. Daartoe is begin dit jaar de stap gezet met de wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst. Dit heeft geresulteerd in de oprichting en aanwijzing van de Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) als wettelijk bestuurlijk orgaan voor de regionale omroep (OCW 2016). De RPO krijgt de concessie voor de regionale publieke omroep en heeft de wettelijke taak om verder te gaan met het voorbereiden van een gemeenschappelijke beleidscyclus voor de regionale omroep sector.

Luisteren

Het 'luisterlandschap' is minstens zo in beweging als het 'kijklandschap'. De tijd dat popmuziekliefhebbers waren aangewezen op de uitzendingen van Radio Veronica en Radio Caroline vanaf boten in de internationale wateren ligt ver achter ons. Via een internetaansluiting is een haast ongelimiteerd aantal publieke en commerciële radiozenders van over de hele wereld te beluisteren. Ook YouTube wordt veel als muziekzender op de achtergrond gebruikt en er zijn muziekstreamingdiensten (o.a. Spotify) en muziekplatforms. Toch is het lineaire luisteren naar radiozenders allesbehalve verleden tijd (zie 'Tijd voor luisteren'). Ook de overgang van analoge naar digitale etherradio (DAB+) blijkt in de praktijk meer tijd te kosten dan noodzakelijk. Want mensen zijn niet erg geneigd hun bestaande apparatuur in te ruilen voor digitale.

De Mediawet 2008 stelt regels aan radiozenders. Net als bij televisie hebben zenderpakketaanbieders een doorgifteverplichting voor een bepaald aantal zenders, waaronder de landelijke, regionale en lokale publieke zenders. Om een zender te kunnen beginnen, is ook toestemming nodig van het Commissariaat.

Verweving omroepbeleid en telecommunicatiebeleid

Doordat omroepen steeds meer worden bekeken en beluisterd via internet, en er sowieso al sprake was van toenemende uitwisselbaarheid van distributienetwerken als kabel, telefoonlijnen (DSL), glasvezel, satelliet en (digitale) ether, is het omroepbeleid vervlochten geraakt met het telecommunicatiebeleid. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op het consumentenbelang in telefonie, internet, en televisie en radio. Dat consumentenbelang schuilt vooral in een gezonde concurrentie (een eerlijk of gelijk speelveld) tussen aanbieders van communicatie-infrastructuur. Als er concurrentie is tussen aanbieders, leidt dat tot lagere tarieven en bijgevolg een grotere toegankelijkheid. 

Inhoud van het kijken en luisteren

Naast distributie voert de overheid ook beleid voor programma's. Dit gebeurt door het verstrekken van subsidies voor culturele mediaprogramma's, waarvan sommige gericht op kinderen en jeugd. Het Mediafonds is tot eind 2016 verantwoordelijk voor de beoordeling en subsidieverstrekking. 

De Europese Unie is van groot belang voor het Nederlandse beleid voor televisie. De Audiovisual Media Services Directive (AVMSD) oftewel Europese Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten geeft richting aan de wetgeving in de lidstaten van de Unie. De geldende richtlijn dateert uit 2008 en is eind 2009 in de Nederlandse Mediawet 2008 verwerkt.  Momenteel wordt gewerkt aan een aantal aanpassingen van de richtlijn. Het gaat onder andere over het bevorderen van programma's van Europese bodem, een verbod op haatzaaien en een betere bescherming van minderjarigen tegen mogelijk schadelijke content (Europese Commissie 2016).

Lezen

Naast omroepbeleid richt de overheid zich op het stimuleren van het lezen in het algemeen en de culturele dimensie ervan in het bijzonder. De laatste jaren is het probleem van (functionele) ongeletterdheid meer in de belangstelling komen te staan.

Bestrijding laaggeletterdheid

In het programma Tel mee met Taal, dat in ieder geval zal lopen tot en met 2018, werken de ministeries van OCW, SZW en VWS samen om laaggeletterdheid te bestrijden. Het beleidsprogramma Kunst van Lezen maakt hier inmiddels onderdeel van uit. Dit beleidsprogramma omvat de programma's Boekstart (gericht op kinderen van 0-4 jaar en hun ouders) en de Bibliotheek op School (4-12 jaar en vmbo). Via deze programma’s komen kinderen en jongeren, en hun ouders en docenten, eenvoudiger in aanraking met boeken.

Leesbeleid is vooral boekenbeleid. Een belangrijk instrument is de Wet op de Vaste Boekenprijs. Uitgevers kunnen bij eerste uitgave een prijs vaststellen, zodat er niet op prijs kan worden geconcurreerd.  Daarnaast is er een verlaagd btw-tarief voor gedrukte media.  Met beurzen via het Letterenfonds worden schrijvers, vertalers en uitgevers gestimuleerd om literair-culturele boeken te produceren. Verder is er de Stichting Lezen en www.leesmonitor.nu) die als aanjager van leesbevordering (campagnes) en kenniscentrum fungeert.

Het bibliotheekbeleid betreft primair de openbare bibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek.  Voor de openbare bibliotheken is er sinds 2015 de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (WSOB). Hierin zijn de taken van de gemeenten, provincies en het Rijk (in dit geval de Koninklijke Bibliotheek) voor het landelijke stelsel van bibliotheken vastgelegd. Openbaar bibliotheekbeleid is eerst en vooral een zaak van de gemeente. Deze bepaalt hoeveel geld er naar de bibliotheekvoorziening gaat en welke taken de bibliotheekorganisatie daarvoor moet vervullen. 

Communiceren

Communicatie via een medium – in vaktermen aangeduid als gemedieerde communicatie (mediated communication) – was heel lang beperkt tot post en telefonie. Mobiele telefonie, internet, het web en vooral hun combinatie hebben tot een ware explosie geleid van manieren en platforms om met elkaar van gedachten te wisselen. Traditioneel past de overheid hierin terughoudendheid. De Telecommunicatiewet bevat bepalingen die de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de toegestane inbreuken daarop door de overheid regelen (politie en justitie en de veiligheidsdiensten AIVD en MIVD). Het toezicht op goede werking en naleving van deze wet door de Autoriteit Consument en Markt betreft vooral de technische infrastructuur en de concurrentie tussen aanbieders. 

Mediawijsheid

Zoals de Raad voor Cultuur het in 2005 formuleerde, vereist het leven in de hedendaagse samenleving van burgers dat zij de 'kennis, vaardigheden en mentaliteit' bezitten om zich 'bewust, kritisch en actief te kunnen bewegen in een complexe, veranderlijke en fundamenteel gemedialiseerde wereld' (Raad voor Cultuur 2005: 2). Het is voor de overheid niet mogelijk en ook niet wenselijk om aanbieders van toegang tot media en van media-inhoud via wet- en regelgeving te dwingen om iedere persoon aan te bieden wat hij of zij nodig heeft en voor die persoon nadelige content achterwege te laten. Burgers dienen voldoende kritisch en bewust te zijn om zichzelf te kunnen redden en hun voordeel te doen met de rijkdom aan informatiebronnen die hun ter beschikking staat. Ook dienen zij zich te realiseren wat de gevolgen zijn van het posten van status updates op Facebook voor hun eigen en andermans privacy en veiligheid. 

Bevordering van mediawijsheid

De overheid heeft het netwerk Mediawijzer.net in het leven geroepen waarin organisaties samenwerken om mediawijsheid in het onderwijs en elders verankerd te krijgen. Zo bieden bijvoorbeeld de openbare bibliotheken cursussen en activiteiten aan voor absolute beginners op internet, maar ook makerspaces. Daarnaast ondersteunen zij burgers bij het online invullen van de belastingaangifte. Het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) is een organisatie die met overheidssteun is opgericht en door middel van zelfregulering probeert minderjarigen te beschermen tegen mogelijk schadelijke invloeden van media en games. Het instituut onderhoudt de Kijkwijzer en de Pan-European Game Information (PEGI)-systemen die kinderen en hun ouders informeren over de mogelijke schadelijkheid van audiovisuele producties en games voor kinderen van bepaalde leeftijden.

Pers en journalistiek

Een kwalitatief goede en pluriforme nieuwsvoorziening wordt van groot belang geacht voor het functioneren van de democratie. Van oudsher vervult vooral de geschreven en gedrukte pers die rol, in het bijzonder de dag- en opiniebladen (naast de nieuwsbulletins en actualiteitenprogramma's op radio en tv). Doordat nieuws inmiddels voor een belangrijk deel via internet wordt verspreid, is het persbeleid meer en meer journalistiekbeleid geworden.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en Raad voor de Journalistiek

Het vroegere Bedrijfsfonds voor de Pers heet inmiddels Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. In de Mediawet is geregeld dat dit fonds, dat wordt gevoed met een percentage van de inkomsten die omroeporganisaties verkrijgen uit reclameboodschappen, subsidies kan verstrekken aan 'persorganen'. Dit kunnen zowel startsubsidies zijn voor journalistieke innovaties en bedrijven ('startups'), als subsidies gericht op het voorkomen dat een titel verdwijnt. Ook doet het fonds onderzoek, of laat het onderzoek verrichten, gericht op het functioneren van de pers. Daarnaast ondersteunt de overheid de Raad voor de Journalistiek, een orgaan 'waar belanghebbenden terecht kunnen met klachten over journalistieke activiteiten, die naar hun oordeel niet goed zijn afgehandeld door het medium zelf. De raad beoordeelt of een journalist zorgvuldig zijn werk heeft gedaan en of met een publicatie grenzen van journalistieke ethiek zijn overschreden www.rvdj.nl/procedure. De raad is een vorm van zelfregulering door de beroepsgroep. Uitspraken van de raad hebben geen rechtskracht, en kunnen door de 'veroordeelde' media naast zich neer worden gelegd.

Literatuur

ACM (2016). Toezicht op televisie en radio. Geraadpleegd op 31 oktober 2016 via https://www.acm.nl/nl/onderwerpen/telecommunicatie/televisie-en-radio/toezicht-op-televisie-en-radio/.

Auditdienst Rijk (2014). Beleidsdoorlichting mediabeleid 2010-2013. Den Haag: Auditdienst Rijk, Ministerie van Financiën.

Buisman, M., J. Allen, D. Fouarge, W. Houtkoop en R. van der Velden (2013). PIAAC: Kernvaardigheden voor werk en leven. Resultaten van de Nederlandse Survey 2012. ’s-Hertogenbosch: ECBO.

Europese Commissie (2016). Revision of the Audiovisual Media Services Directive (AVMSD). Geraadpleegd op 31 oktober 2016 via https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/revision-audiovisual-media-services-directive-avmsd.

Mediafonds (2016). Toekomst regelingen na opheffing Mediafonds. Geraadpleegd op 1 november 2016 via http://www.mediafonds.nl/nieuws/121949/toekomst-regelingen-na-opheffing-mediafonds.

OCW (2014a). Toekomst van het publieke mediabestel. Beleidsbrief van 13 oktober 2014. Den Haag: ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

OCW (2014b). Beleidsdoorlichting mediabeleid 2010-2013. Geraadpleegd op 1 december 2016 via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2014/12/17/kamerbrief-over-beleidsdoorlichting-mediabeleid-2010-2013.

OCW (2015). Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008. Den Haag: ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Geraadpleegd op 1 december 2016 via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2015/08/21/nader-rapport-voorstel-van-wet-tot-wijziging-mediawet-2008.

OCW (2016). Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, 2 september 2016. Den Haag: ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Geraadpleegd op 1 december 2016 via https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20160902/brief_inzake_aanbieding_afschrift/document3/f=/vk79behshew0.pdf.

Raad voor Cultuur (2005). Mediawijsheid: de ontwikkeling van nieuw burgerschap. Den Haag: Raad voor Cultuur.

Raad voor Cultuur (2014). De tijd staat open. Den Haag: Raad voor Cultuur.

Rijksoverheid (2008). Wet van 29 december 2008 tot vaststelling van een nieuwe mediawet (Mediawet 2008). Den Haag: Rijksoverheid. Geraadpleegd op 31 oktober 2016 via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2008/12/23/mediawet-2008.

TK (2015). Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34264, nr. 2. Geraadpleegd op 1 december 2016 via https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2015D30389.

TK (2016). Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanvullingen bij het toekomstbestendig maken van de landelijke publieke mediadienst. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34459, nr. 2. Geraadpleegd op 1 december 2016 via https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2016D25014&did=2016D25014.

WRR (2005). Focus op functies. Uitdagingen voor een toekomstbestendig mediabeleid. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR-rapport nr. 71).

Zuiderveen Borgesius, F., D. Trilling, S. Eskens, J. Möller, B. Bodo, C.H. de Vreese en N. Helberger (2016). De filterbubbel doorgeprikt: het negatieve effect van gepersonaliseerde media valt mee. Geraadpleegd op 2 december 2016 via http://stukroodvlees.nl/de-filterbubbel-doorgeprikt-het-negatieve-effect-van-gepersonaliseerde-media-valt-mee.

Deze kaart citeren

F. Huysmans, Wennekers, A.M. en J. de Haan (2016). Over het mediabeleid. In: Media:Tijd in kaart. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/mediatijd/over_het_mediabeleid.

Informatie noten

In de prestatieovereenkomst tussen OCW en de landelijke publieke omroep worden hierover afspraken gemaakt (zie kader ‘Beleidsinstrumenten’ hierboven).

Het streven hierbij is om te voorkomen dat er in de toenemend gedigitaliseerde samenleving bepaalde bevolkingsgroepen van media (en daarmee informatie en communicatie) worden uitgesloten. Het ontbreken van belangrijke vaardigheden (bijvoorbeeld leesvaardigheid, digitale vaardigheid) kan een drempel opwerpen om diverse media te gebruiken (zie Buisman et al. 2013). Sociale ongelijkheid in mediagebruik brengt mogelijke risico’s met zich mee, met name als bepaalde bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld ouderen, laagopgeleiden) consistent achterblijven in het gebruik van uiteenlopende mediatypen. Deze ongelijke toegang kan een teken zijn dat niet alle groepen meekomen in de gemedialiseerde samenleving, waarin informatievoorziening en communicatie (zowel van de overheid als tussen burgers onderling) steeds meer via media verlopen. Tegelijkertijd zijn er groepen die relatief veel profiteren van de mogelijkheden die (nieuwe) media bieden. Het voorlopen of achterblijven in digitale en online mediagebruiksvormen kan consequenties hebben voor verschillende onderdelen van het dagelijks leven, zoals werk, leren of (gebruik maken van) zorg. Ook hierin wordt in steeds grotere mate gebruikgemaakt van (informatie- en communicatie)technologie. Deze publicatie gaat niet in op deze mogelijke effecten, maar beschrijft wel in welke mate bevolkingsgroepen gebruikmaken van klassieke en nieuwere digitale mediavormen.

Zoals de WRR in 2005 in haar advies ‘Focus op functies’ stelde is het belangrijk dat het mediabeleid bij de tijd blijft, omdat het functioneren van het medialandschap rechtstreeks raakt aan de kwaliteit van de democratie, de economie en de samenleving. Het mediabeleid kan en mag niet het hele medialandschap bepalen, maar het levert wel een belangrijke bijdrage aan de manier waarop het medialandschap zich kan ontwikkelen. Volgens de WRR (2005: 11) draagt het mediabeleid bij aan “een antwoord op de vraag wat voor een samenleving we eigenlijk willen zijn”. Gezien het veranderlijke karakter van het medialandschap signaleert de WRR dat een beleidsmodel met gedetailleerde regelgeving vooraf ('analyse en instructie') hierbij steeds minder past. De raad pleit voor een model van 'variëteit en selectie' waarin de overheid een monitorende en bijsturende rol heeft. "Er dient gezocht te worden naar een combinatie van kaderstelling die enerzijds ruimte biedt voor variëteit en leerprocessen , maar anderzijds de ontwikkelingen niet vrijblijvend op hun beloop laat" (WRR 2005: 133).

De artikelen 2.88 en 3.5 van de Mediawet 2008 schrijven de publieke respectievelijk commerciële media-instellingen voor dat zij een redactiestatuut tot stand brengen waarin de journalistieke rechten en plichten van de werknemers zijn geregeld. Met die statuten wordt de redactionele onafhankelijkheid gewaarborgd ten opzichte van 'adverteerders, sponsors en anderen die bijdragen hebben verstrekt voor de totstandkoming van media-aanbod' (art. 2.88).

Nadat het wetsvoorstel (TK 2015) in de Tweede Kamer was goedgekeurd, ontmoette het stevige bezwaren in de Eerste Kamer Hier werden onder andere vragen gesteld over de onafhankelijkheid van de publieke omroep van de politiek. Met een aanvulling op het wetsvoorstel (TK 2016) die in de Tweede en de Eerste Kamer is aangenomen zijn de wetswijzigingen op 2 november 2016 in werking getreden.

Een deel van deze regels komt voort uit een Europese richtlijn. Voor commerciële zenders bestaat een 'lichter regime' dan voor publieke zenders, in het bijzonder bij reclame en sponsoring. Om commerciële omroep te gaan bedrijven is wel toestemming nodig van het Commissariaat voor de Media, dat bij de wet is ingesteld om naleving van de Mediawet te controleren.

Momenteel is er volgens de ACM geen noodzaak tot het stellen van extra regels: op de markten voor televisie en radio is voldoende concurrentie (ACM 2016). In de Mediawet is wel voorgeschreven dat aanbieders van digitale programmapakketten een standaardpakket van ten minste 30 televisiezenders moeten aanbieden. Voor analoge pakketten zijn het er 15. Bij die 30 respectievelijk 15 zenders zijn in ieder geval inbegrepen de landelijke publieke zenders, de regionale publieke tv-zender plus de publieke zenders van de aangrenzende regio's, een algemene lokale publieke tv-zender en ten hoogste twee lokale publieke doelgroepzenders, plus drie tv-zenders van de Nederlandstalige omroep uit België (Mediawet 2008, artikel 6.12-6.14, zie Rijksoverheid 2008).

Vanaf 1 januari 2017 wordt een nog op te richten NPO-Fonds verantwoordelijk. In overleg met het Nederlands Filmfonds en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie wordt geprobeerd zoveel mogelijk van de bestaande subsidieregelingen overeind te houden (Mediafonds 2016).

De Nederlandse wet bevat bijvoorbeeld een bepaling die voorschrijft dat er een lijst van bijzondere evenementen wordt opgesteld die van dusdanig belang zijn voor de samenleving dat ze in ieder geval op een open kanaal (zonder additionele abonnementskosten) te zien moeten zijn (Mediawet 2008, artikel 5.1, zie Rijksoverheid 2008).

Achterliggende gedachte is dat dit uitgeverijen en boekhandels de mogelijkheid biedt een breder aanbod uit te geven respectievelijk in te kopen dan alleen bestsellers.

Dit maakt het kopen van een boek of een los nummer of abonnement op een tijdschrift goedkoper. En dat vergroot de afzetmarkt én de toegankelijkheid en beschermt dus indirect ook de uitgeef- en verkoopinfrastructuur.

De KB is de nationale bibliotheek en vervult op grond van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) een reeks taken die samenhangen met de wetenschappelijke en literair-historische erfgoedfunctie. Inmiddels verricht de KB ook wettelijke taken voor het stelsel van openbare bibliotheken, zoals de uitlening van e-books.

De wet verplicht gemeenten niet om een openbare bibliotheekvoorziening in stand te houden. Als een gemeente overweegt ermee te stoppen, moet zij wel met de buurgemeenten en andere belanghebbenden in overleg treden.

Het vraagstuk van net(werk)neutraliteit is hier ook van belang. Aanbieders van internetdiensten mogen geen onderscheid maken in de snelheid waarmee zij pakketjes data van verschillende aanbieders over hun netwerken versturen. Zou deze neutraliteit er niet zijn, dan zouden zij hun eigen diensten, of de diensten van de meest kapitaalkrachtige klanten, kunnen bevoordelen (Telecommunicatiewet artikel 7.4a).

En er zijn meer onwenselijke invloeden, zoals die van mogelijke 'filter bubbles' of 'echokamers' waarin je opgesloten kunt raken door de algoritmes van Facebook en andere sociale media, die je vooral met opinies confronteren waarmee je het waarschijnlijk eens bent (dan ben je namelijk meer geneigd erop te klikken dan wanneer het een tegengestelde mening betreft). Er is echter nog weinig onderzoek dat het bestaan van filter bubbles heeft bevestigd (Zuiderveen Borgesius et al. 2016). Te noemen is ook 'fake' nieuws: gefabriceerd om adverteerders veel kliks te bezorgen, maar niet gebaseerd op feitelijke gebeurtenissen.