Een (on)gezonde leefstijlOpleiding als scheidslijn

2 / 13

Opleiding als scheidslijn

Auteurs: Gerbert Kraaykamp, Stéfanie André en Roza Meuleman

Opleidingsverschillen: een prominente scheidslijn

Het onderscheid tussen hoog- en laagopgeleiden wordt vaak gezien als een prominente sociale scheidslijn in de Nederlandse bevolking. Onlangs zijn er diverse wetenschappelijke publicaties verschenen die deze opleidingskloof in Nederland centraal stellen (Bovens et al. 2014; De Lange et al. 2015; Van de Werfhorst 2015). Volgens deze studies is er sprake van opleidingsverschillen op een breed spectrum aan gedragingen en voorkeuren: in werkgerelateerde aspecten, in cultuurdeelname (elitaire vs. populaire cultuuruitingen), in opvattingen en houdingen, in sociale netwerken (steun en vriendschap), in politiek vertrouwen en op het terrein van demografische transities (huwen, kinderen krijgen, scheiden).

Een meer algemene constatering op basis van deze onderzoeken is dat de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden substantieel en vaak ook blijvend zijn. We gaan daarom ook specifiek voor gezondheidgerelateerd gedrag in op de differentiatie tussen hoog- en laagopgeleiden. Waar we over opleidingsverschillen rapporteren, zijn deze statistisch significant zie ook Verantwoording en bronnen.

De onderzoeksvragen

We stellen onderzoeksvragen zoals de volgende.

  • Hoe staat het met de opleidingskloof in leefstijluitingen zoals roken, alcohol drinken, overgewicht, gezonde voeding en bewegen?
  • In hoeverre is de cumulatie van risicofactoren gerelateerd aan opleiding?
  • En in hoeverre verschilt de opleidingskloof in gezondheidsgedragingen tussen jongeren en ouderen, mannen en vrouwen, en tussen personen die sociaal gestegen of gedaald zijn?
  • Zijn de opleidingsverschillen in gezondheidsgedrag onder verschillende omstandigheden gelijk, oftewel, in hoeverre verschillen hoog- en laagopgeleiden van elkaar in diverse contexten (in Europa, in Nederland en in verschillende buurten)?

Deze vragen worden beantwoord in de diverse kaarten.

Waarom kijken naar hoogst bereikte opleiding?

Wetenschappelijke studies naar sociale ongelijkheid in gezondheid of gezondheidgerelateerd gedrag gebruiken vaak het hoogst bereikte opleidingsniveau als bepalende factor voor iemands sociale positie (naast inkomen en beroepspositie). Hiervoor is een aantal goede redenen aan te voeren (Huijts et al. 2017).

  1. Het hoogst bereikte opleidingsniveau is een relatief stabiel stratificatiekenmerk in de levensloop van een persoon; na het 25e levensjaar verandert het nog maar weinig. Hierdoor is het ook een bestendige en relevante voorspeller van allerlei voorkeuren, mogelijkheden en uitkomsten in iemands leven.
  2. De hoogst bereikte opleiding is sterk verbonden met eigenschappen en kenmerken van personen die verklaren waarom personen uit de lagere sociale klassen vaker gezondheidgerelateerd risicogedrag tentoonspreiden dan personen uit de hogere klassen (zie hieronder bij de paragraaf Mechanismen) (Mackenbach 2010). Bij deze mechanismen moeten we vooral denken aan beperktere toegang tot financiële, culturele en sociale hulpbronnen (Gesthuizen et al. 2012; Lahelma et al. 2004; Ross en Wu 1995).
  3. Het vaststellen van individueel opleidingsniveau middels een op één moment afgenomen landenvergelijkend onderzoek (zoals in de European Social Survey) is relatief betrouwbaar en valide. Alternatieve indicatoren van de sociale positie van een persoon, zoals inkomen en beroepsniveau, verschillen veel meer van tijd tot tijd, en zijn vaak ook nog afhankelijk van specifieke regelingen of constellaties in een land.

Mechanismen: waarom is opleiding gerelateerd aan gezondheidsgedrag?

Uit eerder onderzoek is gebleken dat lager opgeleiden over het algemeen een slechtere gezondheid rapporteren en oververtegenwoordigd zijn onder degenen met een minder gezonde leefstijl (Eikemo et al. 2017; Mackenbach 2010; Ross en Wu 1995). Achter deze opleidingsverschillen gaat een veelheid aan mechanismen schuil, die (mogelijk) verklaart waarom lager en hoger opgeleiden van elkaar verschillen op het terrein van gezondheidsgedrag. Deze mechanismen zijn theoretisch goed van elkaar te onderscheiden, maar kunnen elkaar hoogstwaarschijnlijk ook versterken. Dat wil zeggen, zij komen vaak tegelijkertijd bij dezelfde personen voor (Gesthuizen et al. 2012; Mackenbach 2010; Williams 1995), waardoor nadelige gezondheidseffecten zich opstapelen en sterker zullen zijn. Niettemin is het belangrijk om vast te stellen dat de ondergenoemde mechanismen niet altijd in dezelfde mate bij de zes onderscheiden gewoonten werkzaam zijn.

Kennis- en competentieverschil
De eerste, veelgenoemde verklaring is het kennis- en competentieverschil op het gebied van gezondheid tussen hoog- en laagopgeleiden. Hierbij speelt niet alleen dat hoogopgeleiden meer informatie over, en vaardigheden voor gezond gedrag bezitten en daarnaar kunnen handelen, ook is gezondheidsinformatie vaak zodanig ingewikkeld (vindbaar) dat de toegankelijkheid voor laagopgeleiden beperkter is (Rademakers 2014).

Financiële mogelijkheden
Ten tweede maken de vaak ruimere financiële mogelijkheden van hoger opgeleiden het makkelijker om gezonder gedrag tentoon te spreiden. Gezonde keuzes zijn namelijk meestal kostbaarder dan ongezonde alternatieven. Lichamelijk actief zijn vergt bijvoorbeeld financiële investeringen in verenigingslidmaatschap en een sportuitrusting, en gezonde (biologische) voeding is ook vaak duurder. Ook bemoeilijkt het beperktere financiële budget van lager opgeleiden hen in de toegang tot en het gebruik van gezondheidszorgfaciliteiten.

Type werk
Als derde merken we op dat het bereikte opleidingsniveau veelal een gevolg kent in het soort werk dat personen (gaan) verrichten. Hoger opgeleiden hebben vaker lichamelijk minder belastend werk en werken veelal onder gunstigere arbeidsomstandigheden, wat betreft autonomie, geluid, vocht en giftige stoffen. Ook deze werkomstandigheden zijn gerelateerd aan gezondheidsuitkomsten.

Sociale netwerken
Ten vierde is het relevant de rol van sociale netwerken van mensen te benoemen. Personen uit het directe sociale netwerk kunnen psychische en fysieke steun bieden, informatie delen, en signaleren. Hoger opgeleiden hebben over het algemeen een ruimer sociaal netwerk, waarvan de leden vaker over meer kennis, hulpbronnen en mogelijkheden beschikken.

Culturele leefstijlverschillen
Ten vijfde wijzen we op culturele leefstijlverschillen die samengaan met opleidingsverschillen. Culturele smaken en voorkeuren zijn sterk verbonden met sociale groepen, die vaak gebaseerd zijn op de verschillende opleidingscategorieën. Het uiten van groepsspecifieke culturele leefstijlgedragingen kan mensen een identiteit verschaffen en het gevoel versterken tot een groep te behoren. Ook gezondheidgerelateerde gedragingen (en kennis) kunnen worden gezien als cultuuruitingen van specifieke, vaak op opleiding gebaseerde, sociale groepen, waardoor de associatie tussen deze gedragingen en opleiding tot stand komt.

Contexten waarin mensen leven
Als laatste is er een rol weggelegd voor de contexten waarin mensen leven, die samenhangen met opleiding. Omdat hoger opgeleiden op diverse gebieden op elkaar lijken (financieel, cultureel en qua voorkeuren), clusteren zij ook vaak bij het wonen in bepaalde wijken met relatief goede omstandigheden. Ook dit kan gevolgen hebben voor scheidslijnen in risico- en gezondheidsgewoonten. In tabel 2.1 zien we hoe het hoogst bereikte opleidingsniveau in Nederland in 2014 is verdeeld.

Het meten van het opleidingsniveau

Opleiding wordt in empirisch onderzoek op diverse manieren gemeten. In de European Social Survey is het opleidingsniveau van personen tussen de 25 en 70 jaar vastgesteld met een enkelvoudige vraag naar de hoogst afgeronde opleiding. Aan Nederlandse ondervraagden is een kaart voorgelegd, met daarop 48 mogelijke opleidingen binnen het huidige (en voormalige) Nederlandse onderwijslandschap.

Om voldoende vulling in de opleidingscategorieën te waarborgen, kiezen we hier voor een differentiatie naar vier niveaus (zie tabel 2.1). Lager opgeleid omvat de categorieën lager onderwijs, lbo, mulo, mavo en kmbo (31,0%). Hoog secundair opgeleid is de grootste categorie (35,9%), bestaand uit een opleiding op mbo-, mms-, havo-, vwo-, hbs-, kort hbo- en mbo+-niveau. Binnen het tertiair onderwijs onderscheiden we personen met een hbo-diploma (23,5%) en wetenschappelijk opgeleiden (9,6%). Hiermee wordt het onderscheid tussen een academisch georiënteerde en beroepsgeoriënteerde bovenlaag in de Nederlandse samenleving in kaart gebracht. Personen die nog op school zitten of studeren, zijn in onze studie uitgesloten; zij hebben hun opleiding nog niet afgerond.

Tabel 2.1Opleiding in Nederland

%

(n)

laagopgeleid

lo, bao, lbo, mulo, mavo, vmbo, kmbo, mbo 1

31,0

(438)

hoog secundair opgeleid

mbo 2-4, mms, havo, vwo, hbs, kort hbo, mbo+, propedeuse wo

35,9

(508)

hbo-opgeleid

hbo bachelor en master

23,5

(333)

wetenschappelijk opgeleid   

wo bachelor en master, kandidaats en doctoraal

9,6

(136)

totaal

100

   (1415)

Bron:European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015 (N=1.415)

Literatuur

Bovens, M., P. Dekker en W. Tiemeijer (2014). Gescheiden werelden. Een verkenning van sociaal-culturele tegenstellingen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau / Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Eikemo, T.A., C. Bambra, T. Huijts en R. Fitzgerald (2017). The first pan-European sociological health inequalities survey of the general population: the European Social Survey rotating module on the social determinants of health. In: European Sociological Review, jg. 33, nr. 1, p. 137-153.

Gesthuizen, M., T. Huijts en G. Kraaykamp (2012). Explaining health marginalisation of the lower educated: the role of cross‐national variations in health expenditure and labour market conditions. In: Sociology of Health & Illness, jg. 34, nr. 4, p. 591-607.

Lahelma, E., P. Martikainen, M. Laaksonen en A. Aittomäki (2004). Pathways between socioeconomic determinants of health. In: Journal of Epidemiology & Community Health, jg. 58, nr. 4, p. 327-332.

Lange, M. de, J. Tolsma en M.H. Wolbers (2015). Opleiding als sociale scheidslijn. Een nieuw perspectief op een oude kloof. Apeldoorn/Antwerpen: Maklu.

Mackenbach, J. (2010). Ziekte in Nederland.Volksgezondheid tussen biologie en politiek. Amsterdam: Mouria en Elsevier gezondheidszorg.

Rademakers J. (2014). Kennissynthese. Gezondheidsvaardigheden: niet voor iedereen vanzelfsprekend. Utrecht: NIVEL.

Ross, C.E., en C.L. Wu (1995). The links between education and health. In: American Sociological Review, jg. 60, nr. 5, p. 719-745.

Werfhorst, H. van de (2015). Een kloof van alle tijden tussen lager en hoger opgeleiden. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Williams, S.J. (1995). Theorising class, health and lifestyles: can Bourdieu help us? In: Sociology of Health & Illness, jg. 17, nr. 5, p. 577-604.

Deze kaart citeren

Kraaykamp, G., S. André en R. Meuleman (2018). Opleiding als scheidslijn. In: Een (on)gezonde leefstijl: Opleiding als scheidslijn. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/leefstijl/opleiding-als-scheidslijn.

Informatie noten