Een (on)gezonde leefstijlOpleiding als scheidslijn

5 / 13

Familie en leefstijlgewoonten

Auteurs: Stéfanie André, Roza Meuleman en Gerbert Kraaykamp

Sociaalwetenschappelijk onderzoek laat zien dat ouders op veel gebieden een grote invloed hebben op de voorkeuren en gedragingen van hun kinderen (Kraaykamp 2009). Ook over de intergenerationele overdracht van leefstijlkenmerken, zoals risicogedragingen, is al veel bekend (Ten Cate et al. 2013; De Neve en Kawachi 2017), zie ook Opleiding als scheidslijn.

Onderzoekers veronderstellen veelal dat smaken en voorkeuren in de opvoeding worden overgedragen via enerzijds (bewuste) instructie en anderzijds (onbewust) voorbeeldgedrag (Kraaykamp 2009). Instructie heeft betrekking op het structureren van gedrag door het aanbieden van regels en structuren. Bij voorbeeldgedrag, of ‘modelling’, gaat het om onbewust leren, waarbij men als vanzelfsprekend de gedragingen van belangrijke rolmodellen overneemt. Aangezien ouders belangrijke rolmodellen zijn voor hun kinderen, veronderstellen we dat ouders ook belangrijk zijn bij de ontwikkeling van voorkeuren op het terrein van gezondheidsgedrag.

Wij richten ons hier op het ouderlijk opleidingsniveau als indicator, omdat we veronderstellen dat de culturele en financiële hulpbronnen die met opleiding samengaan, sterk gerelateerd zijn aan de hier centraal staande leefstijlvoorkeuren. We bestuderen het hoogst behaalde opleidingsniveau van (een van beide) ouders.

Opleidingsniveau ouders, roken en alcoholconsumptie

Figuur 5.1 laat geen relevante verschillen in roken zien naar ouderlijk opleidingsniveau. Roken lijkt meer te worden verklaard door het opleidingsniveau van de respondent zelf dan door de opleiding van de ouders zie ook Gezondheidgerelateerd gedrag en de opleidingskloof.

Figuur 5.1Roken naar opleidingsniveau van de ouders

laag 28
hoog secundair 22,2
HBO 21,5
WO 23,4

aOnder roken verstaan wij het dagelijks roken en het wel roken, maar niet dagelijks. Voor meer informatie over de variabelen zie Verantwoording en bronnen.

Bron:European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015 (N=1.415)

Figuur 5.2 laat zien dat regelmatige alcoholconsumptie van de Nederlander sterk gerelateerd is aan het opleidingsniveau in het gezin van herkomst. Vergelijkbaar met de verschillen in alcoholconsumptie naar eigen opleidingsniveau, constateren we dat vooral personen met academisch opgeleide ouders regelmatig alcohol consumeren: 59,2% tegen minder dan 40% voor ouders met een lagere opleiding zie ook Gezondheidgerelateerd gedrag en de opleidingskloof.

Ook dagelijks alcoholgebruik hangt samen met het opleidingsniveau van de ouders. Onder degenen met wetenschappelijk opgeleide ouders drinkt 14,2% dagelijks, terwijl bij respondenten met middelbaar en hbo-opgeleide ouders dit ongeveer de helft is. Ook valt op dat personen met de laagst opgeleide ouders en met de hoogst opgeleide ouders het meest overeenkomen in hun alcoholgewoonten. Opmerkelijk genoeg blijken dus hier de voorkeuren van de twee extremen in de opleidingsverdeling relatief veel op elkaar te lijken. Maar waarschijnlijk zal, als leefstijluiting, de soort alcohol (bier, wijn, gedestilleerd) onderling sterk verschillen.

Figuur 5.2Alcoholconsumptie naar opleiding ouders

drinkt dagelijks drinkt regelmatig
laag 11,9 39,2
hoog secundair 6,9 39,7
HBO 6,8 36,1
WO 14,2 59,2

aMeer dan 1 keer per week.

Bron:European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015 (N=1.415)

Sociale mobiliteit en gezondheidgerelateerd gedrag

Hoewel personen meestal lijken op hun ouders, ook in termen van hun opleiding, is het interessant om na te gaan of personen die gestegen of gedaald zijn op de sociale ladder er andere gewoonten op na houden dan hun ouders. Het valt namelijk te verwachten dat met name sociaal stabiele personen (die hetzelfde opleidingsniveau hebben behaald als hun ouders) zich groepsconform gedragen, terwijl dalers en stijgers een mix van leefstijlvoorkeuren van twee opleidingsgroepen zullen laten zien (namelijk die van het ouderlijk milieu en van het huidige, eigen opleidingsniveau).

Tabel 5.1 laat allereerst zien hoeveel personen qua opleidingsniveau gestegen of gedaald zijn ten opzichte van hun ouders. Personen op de diagonaal zijn stabiel (44,5%); zij hebben hetzelfde opleidingsniveau bereikt als hun ouders. Daarnaast blijkt 48,8% te zijn gestegen, terwijl 6,7% is gedaald ten opzichte van de ouders in Nederland in 2014. Dit beeld komt overeen met de onderwijsuitbreiding die sinds de jaren zestig van de vorige eeuw in Nederland heeft plaatsgevonden, een steeds groter gedeelte van de Nederlandse bevolking volgt een (hogere) opleiding.

Tabel 5.1Mobiliteit opleiding ouders en kind

opleiding kind

laag

hoog secundair

hoog

opleiding

laag

27,8

24,7

14,1

ouders

hoog secundair

2,2

7,6

10,0

hoog

0,9

3,6

9,1

(n)

(438)

(508)

(469)

(1415)

Bron:European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015 (N=1.415)

In tabel 5.2 zijn dezelfde gegevens gepresenteerd in een transitiematrix. Hierin tellen de rijen op tot 100% en zien we, net als in tabel 5.1, dat de meeste kinderen opwaarts mobiel zijn ten opzichte van hun ouders.

Tabel 5.2Transitiematrix opleiding ouders en kind

opleiding kind

laag

hoog secundair

hoog

totaal

opleiding

laag

42

37

21

100

ouders

hoog secundair

11

39

50

100

hoog

7

26

67

100

Bron:European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015 (N=1.415)

Alcoholgebruik
Vervolgens bekijken we of iemands opleidingsmobiliteit gerelateerd is aan diens alcoholconsumptie. Figuur 5.3 laat zien dat sociale dalers vanuit wo-opgeleide ouders het vaakst regelmatig drinken (64,0%); bij andere sociale dalers is dit slechts rond de 35%. Regelmatig alcohol drinken is blijkbaar geaccepteerder onder wo-opgeleiden, en sociaal dalende kinderen uit deze groep houden meer vast aan de leefstijl waarmee zij zijn opgevoed, ongeacht het opleidingsniveau dat zijzelf bereiken zie ook Gezondheidgerelateerd gedrag en de opleidingskloof.

Onder de respondenten met een opleidingsniveau gelijk aan dat van hun ouders, zijn de verschillen niet erg uitgesproken. Vooral stabiele hbo’ers zijn relatief terughoudend in hun alcoholconsumptie.

Sociale stijgers drinken over het algemeen vaker regelmatig dan sociaal stabiele respondenten; vooral gestegen wo’ers (met hbo-opgeleide ouders) drinken relatief vaak (50,8%).

Figuur 5.3Regelmatige alcoholconsumptie naar opleidingsmobiliteit en opleidingsniveau ouders

laag hoog secundair HBO WO
sociale daler 36,6 34,9 64
stabiel 33,3 44,9 27,7 42,7
sociale stijger 42,7 35,3 50,8

Bron:European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015 (N=1.415)

Bij een Europese vergelijking (zie figuur 5.4) blijken er duidelijke landverschillen te zijn in het regelmatig drinken van sociale dalers, stabielen en sociale stijgers. Zo zien we bijvoorbeeld dat in Litouwen en Portugal het vooral sociale dalers met een middelbare opleiding zijn die regelmatig drinken, terwijl in Duitsland en het Verenigd Koningrijk het juist de sociale stijgers met een middelbare opleiding zijn die vaker regelmatig drinken.

Figuur 5.4Sociale mobiliteit en regelmatige alcoholconsumptie in Europa naar opleiding

Nederland
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 39,5 40,8
stabiel 35,9 50,4 47,7
sociale stijger 46,6 35,3
België
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 36,5 44,6
stabiel 30,3 34,1 45,7
sociale stijger 40,5 37,7
Denemarken
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 33,7 19,6
stabiel 33,7 28,1 37,7
sociale stijger 33,3 36,9
Duitsland
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 29,3 30,6
stabiel 18,6 30,1 35,9
sociale stijger 30,2 39,6
Estland
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 16,5 14,7
stabiel 11,7 10,3 14,4
sociale stijger 9 11
Finland
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 10,3 11
stabiel 10,5 12,3 20,4
sociale stijger 16,1 12,8
Frankrijk
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 28,1 35
stabiel 30 28,3 45,9
sociale stijger 28,9 32,9
Ierland
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 3,8 18,3
stabiel 15 17,4 28,8
sociale stijger 20,1 19,1
Litouwen
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 27,7 13,8
stabiel 18 10,4 8,9
sociale stijger 5,4 5,5
Noorwegen
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 13,9 26,4
stabiel 12,5 12,5 24,9
sociale stijger 17,6 21,5
Oostenrijk
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 28,1 32
stabiel 23,6 22,9 27,7
sociale stijger 27,4 31,4
Polen
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 20,8 25,2
stabiel 10,3 16,5 12,1
sociale stijger 8 12,7
Portugal
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 44,5 5,7
stabiel 38,3 27,7 27
sociale stijger 28,9 19,2
Slovenië
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 26,4 27,7
stabiel 22,7 14,2 25,8
sociale stijger 20,2 16,9
Spanje
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 24,9 14,5
stabiel 29,7 27,3 42,3
sociale stijger 29,4 32,4
Tsjechië
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 18 15,4
stabiel 24,3 12,5 21,6
sociale stijger 17,9 21,5
Verenigd Koninkrijk
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 30 36,1
stabiel 26,6 35,8 40,8
sociale stijger 35,3 44,1
Zweden
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 24,1 20
stabiel 17,9 16,8 19,2
sociale stijger 18,6 20,5
Zwitserland
laag opgeleid middelbaar opgeleid hoog opgeleid
sociale daler 28,4 27,6
stabiel 27,3 32,7 43,6
sociale stijger 29,8 39,5

Bron:European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015 (n = 25.538)

Sociale en fysieke mobiliteit

In figuur 5.5 zien we dat wo-opgeleiden het vaakst intensief bewegen, ongeacht of ze nu sociaal gestegen of stabiel gebleven zijn. Ook de sociale dalers vanuit het wo-milieu bewegen relatief gezien net zo vaak als wo-opgeleiden. Bij de stabiele personen valt op dat laagopgeleiden uit een laagopgeleid milieu het minst bewegen (70,6%). Het ouderlijk opleidingsniveau is hier belangrijker dan het eigen opleidingsniveau. Een mogelijke verklaring lijkt dat niet-bewegen overgedragen wordt van ouder op kind.

Figuur 5.5Bewegen naar opleidingsmobiliteit en opleidingsniveau

laag hoog secundair HBO WO
sociale daler 91,2 85 91,2
stabiel 70,6 85,6 78,8 88,7
sociale stijger 83,4 84 93

Literatuur

Cate, A. ten, T. Huijts en G. Kraaykamp (2013). Intergenerationele overdracht van risicogedrag. Rookgedrag, alcoholgebruik en ongezonde eetgewoonten van ouders en hun volwassen kinderen. In: Mens en Maatschappij, jg. 88, nr. 2, p. 150-176.

Kraaykamp, G. (2009). Culturele socialisatie: een zegen en een vloek. Verbreding en verdieping in het sociologisch onderzoek naar langetermijneffecten van culturele opvoeding (oratie). Nijmegen: Radboud Universiteit.

Neve, J.W. de en I. Kawachi (2017). Spillovers between siblings and from offspring to parents are understudied. A review and future directions for research. In: Social Science & Medicine, jg. 183, p. 56-61.

Deze kaart citeren

André, S., R. Meuleman en G. Kraaykamp (2018). Familie en leefstijlgewoonten. In: Een (on)gezonde leefstijl: Opleiding als scheidslijn. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/leefstijl/familie-en-leefstijlgewoonten.

Informatie noten

Sociale mobiliteit.

De beschrijving van figuur 5.4 is op 19-10-2018 aangepast om de nadruk te leggen op de verschillen in het regelmatig drinken van sociale dalers, stabielen en sociale stijgers in Litouwen en Portugal enerzijds en Duistland en het Verenigd Koninkrijk anderzijds. In een eerdere versie van deze kaart lag in de beschrijving van figuur 5.4 de nadruk op Nederland in vergelijking met Litouwen en Noorwegen.