Een (on)gezonde leefstijlOpleiding als scheidslijn

12 / 13

De opleidingskloof en beleidsrelevantie

Auteurs: Gerbert Kraaykamp en Ronald Batenburg

Hoewel verschillende gezonde gedragingen veel voorkomen onder de Nederlandse bevolking, is ongezond gedrag nog steeds tamelijk wijdverbreid. Dit betekent dat er nog veel gezondheidswinst te boeken is met het bevorderen van gezondere leefstijlgewoonten. Maar maakt beleid dat zich richt op gezondheidsbevordering en leefstijl veel kans? En hoe kan rekening worden gehouden met de opleidingsverschillen die we in de diverse kaarten hebben vastgesteld?

Blijvende verschillen in gezondheidgerelateerd gedrag

Dat er gezondheidsverschillen zijn in Nederland, is op zichzelf niet heel verassend en is ook al in meerdere onderzoeken aangetoond, zie ook Opleiding als scheidslijn. Wel is verontrustend dat er substantiële en pregnante verschillen in gezonde en ongezonde gewoonten zijn tussen opleidingsgroepen (Ruwaard 2011). Ook onze studie toont een tamelijk sterke sociale scheidslijn tussen hoog- en laagopgeleiden, ook als we corrigeren voor andere achtergrondkenmerken (geslacht, leeftijd) en contextuele factoren (familie, buurt, land).

Zo komt onder laagopgeleiden de meest risicovolle gedraging, roken, het vaakst voor, terwijl intensief bewegen en gezond eten er juist minder vaak voorkomen; hoogstwaarschijnlijk resulteert dit ook in een hoger BMI. In spiegelbeeld zien we, gemiddeld genomen, vooral onder wo-opgeleiden meer gezond gedrag en een gezonder BMI. Een uitzondering hierop is het consumeren van alcohol; dat doen juist de hoogst opgeleiden relatief frequent.

Onze resultaten ondersteunen hiermee het idee dat gezondheidgerelateerd gedrag cultureel bepaald is; het hoort bij de leefstijl en identiteit van een sociale groep of klasse. Omdat opleiding, leefstijl en cultuur zo sterk met elkaar samenhangen, zien we dat de hier gepresenteerde differentiatie in gezondheidgerelateerd gedrag ook een sterke indicatie is van robuuste verschillen tussen sociale groepen in Nederland.

Dat neemt echter niet weg dat verschillen overbrugd kunnen worden, en dat beleid daarbij een rol kan en moet spelen. Ondanks leefstijl- en culturele verschillen is en blijft gezondheid immers voor iedereen essentieel. En waar individuen of sociale groepen minder mogelijkheden hebben om zelf hun gezondheid te verbeteren, hebben de overheid en samenleving een taak om hulp en ondersteuning te bieden (McCartney et al. 2013).

Preventie en voorlichting vormen de bekendste taken in dezen, maar ook de meest weerbarstige. Meer dan ooit wordt nu ingezet op beleid dat zich richt op preventie boven genezing, en op gedrag in plaats van ziekte. Een belangrijke aanzet hiervoor is gegeven door de Raad voor Volksgezondheid en Zorg met de discussienota Van ziekte en zorg naar gedrag en gezondheid (RVZ 2010). Meer recent benadrukt de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving in een advies, getiteld Verlangen naar samenhang, nog eens dat verschillen in persoonlijk, economisch, sociaal en cultureel kapitaal ervoor zorgen dat mensen gedifferentieerde zorg- en hulpvragen hebben (RVS 2016).

Een rol van overheid en zorgverleners

Zorgverleners krijgen steeds vaker de rol toebedeeld van beïnvloeder van persoonlijk gezondheidsgedrag. Binnen zorgopleidingen krijgt daarom de sociaal-communicatieve kant van het beroep steeds meer aandacht. Onder het motto ‘de kunst van het nee zeggen’ krijgen zorgprofessionals steeds meer een begeleidende rol, waarbij waar mogelijk verantwoordelijkheid bij individuele burgers wordt gelegd.

Hoe kan voorlichting rondom voeding, roken, drinken, bewegen en fysieke activiteit, de lagere opleidingsgroepen bereiken, die dit het meest nodig hebben? Maar ook: zijn deze doelgroepen vervolgens in staat de stap te maken naar gezonder gedrag en een andere leefstijl? Immers, verschillen tussen opleidingsgroepen in gezondheidsgedrag zijn gerelateerd aan het hebben van minder competenties, meer financiële restricties, een kleiner sociaal netwerk en aspecten van culturele identiteit, zie ook Opleiding als scheidslijn. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat deze factoren ook verklaren waarom beleid weleens minder zou kunnen aanslaan bij deze meest kwetsbare groep.

De overheid heeft natuurlijk al sinds jaar en dag de doelstelling om de gezondheidstoestand van de bevolking te bevorderen. Deze studie laat eens en temeer zien dat het investeren in (gedifferentieerd) beleid om ongezonde leefstijluitingen te beperken, daarbij essentieel is. Voor veel leefstijlgewoonten wordt aangenomen dat met voorlichting en kennisoverdracht een omslag kan worden bereikt. Zo is verstrekking van informatie en kennis, de basis van het recent ingezette Nationaal Preventieakkoord. Het idee is dat mensen om te beginnen meer bewust gemaakt moeten worden van hun gedrag en de mogelijk schadelijke gevolgen daarvan; daaruit zouden zij aangezet kunnen worden tot zelfmanagement. Omdat ongezonde leefstijlfactoren vooral clusteren bij de groep laagopgeleiden, zou preventiebeleid zich dus specifiek kunnen richten op deze groep (zie hiervoor bv: Loket gezond leven).

Het ontwikkelen van gezondheidsvaardigheden

Gezondheidsvaardigheden zijn te ontwikkelen, ook al hebben laagopgeleiden deze van huis uit minder vaak meegekregen en staan de normen in hun sociale netwerken daar minder voor open. In ons onderzoek vinden we bijvoorbeeld tamelijk sterke invloeden van een partner en de familie op gezondheidsgedrag. Hier zou echter ook een aangrijpingspunt voor beleid gevonden kunnen worden, door niet de individuele burger aan te spreken op zijn of haar ongezonde leefstijl, maar dit in samenhang met een partner en andere familieleden te doen. Sociale steun, informatievoorziening en financiële prikkels zouden hierbij ingezet kunnen worden. Is het niet op nationaal niveau, dan wel op regionaal of buurtniveau. Steeds meer gemeenten ontwikkelen in samenwerking met zorgverleners en zorgverzekeraars campagnes en projecten ter bevordering van meer gezond gedrag onder slecht bereikbare bevolkingsgroepen.

Laagopgeleiden hebben over het algemeen minder vertrouwen in informatie die van overheidswege komt. Ook met centraal gestuurde organisaties (zorgverzekeraars) hebben zij eerder een haat- dan een liefdeverhouding (Hoefman et al. 2015; Rademakers 2014). Het aanhaken bij de buurt en het sociale netwerk is dan mogelijk de route om abstracte begrippen als ‘positieve gezondheid’, ‘voorzorg’ en ‘gezondheidsvaardigheden’ handen en voeten te geven. Daarbij is de rol van zorgverleners en begeleiders niet te onderschatten, in de eerste lijn én in sociale wijkteams. Specifiek beleid om bijvoorbeeld gezondheidskennis, stoppen-met-rokencursussen en beweegprogramma’s te doen aanslaan en slagen bij laagopgeleiden, vergt dus lokaal maatwerk, waarbij de sociale omgeving (partner, familie) moet worden betrokken (zie: Gezond in).

Literatuur

Hoefman, R.J., A.E.M. Brabers en J.D. de Jong (2015). Vertrouwen in zorgverzekeraars hangt samen met opvatting over taken zorgverzekeraars. Utrecht: NIVEL.

McCartney, G., C. Collins en M. Mackenzie (2013). What (or who) causes health inequalities: theories, evidence and implications? In: Health Policy, jg. 113, nr. 3, p. 221-227.

RVS (2016). Verlangen naar samenhang. Den Haag: Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving.

RVZ (2010). Van zz naar gg. Acht debatten, een sprekend verhaal. Den Haag: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg.

Ruwaard, D. (2011). Ongezonde leefstijl: wiens zorg. In: Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, jg. 89, nr. 6, p. 293-295.

Deze kaart citeren

Kraaykamp, G., en R. Batenburg (2018). De opleidingskloof en beleidsrelevantie. In: Een (on)gezonde leefstijl: Opleiding als scheidslijn. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/leefstijl/de-opleidingskloof-en-beleidsrelevantie.

Informatie noten