Een (on)gezonde leefstijlOpleiding als scheidslijn

7 / 13

De buurt en gezondheidsgedrag

Auteurs: Stéfanie André, Roza Meuleman en Gerbert Kraaykamp

De sociale omgeving kan van belang zijn bij het begrijpen van gezondheidgerelateerde gewoonten en voorkeuren, zie ook Opleiding als scheidslijn. De sociale omgeving kan de directe familie of een vriendenkring zijn, maar ook het leven in bepaalde buurten wordt daar vaak toe gerekend (Carpiano 2007; Van Lenthe en Mackenbach 2006). De directe en dagelijkse leefomgeving is van belang omdat zij een indicatie geeft van de beschikbaarheid van faciliteiten. Daarnaast geeft zij ook een idee van wat gebruikelijk is aan gezondheidsgedrag rondom een persoon (Carpiano 2007). In deze kaart gaan we daarom na of er substantiële verschillen zijn tussen wijken in de zes leefstijlindicatoren omtrent gezondheid. Meer specifiek willen we nagaan of de kwaliteit van de leefomgeving van invloed is op het gezondheidsgedrag van bewoners en welke rol opleidingsverschillen daarbij spelen.

Kwaliteit van de leefomgeving: bevolkingsdichtheid

Als indicator voor de kwaliteit van de leefomgeving bekijken we allereerst de bevolkingsdichtheid (aantal personen per km²) in een buurt. In buurten waar mensen dichter op elkaar wonen, zijn er gemiddeld genomen minder mogelijkheden om buiten te bewegen en zijn er meer verleidingen voor ongezond gedrag (aanbod fastfood, supermarkten).
Ten tweede kijken we naar het percentage koopwoningen in een buurt. Buurten met veel koopwoningen kennen gemiddeld genomen minder criminaliteit, een betere staat van onderhoud, minder verloedering, een ruim voorzieningenaanbod en meer sociale cohesie (Rohe et al. 2013).
Het aantal respondenten voor deze kaart is iets lager dan bij voorgaande kaarten (1369 in plaats van 1415) .

Gezond gedrag en de buurt

Bevolkingsdichtheid
Allereerst stellen we vast (figuur 7.1) dat in buurten met een hogere bevolkingsdichtheid, voldoende bewegen minder gebruikelijk is. Hoe meer mensen er per vierkante kilometer in een buurt wonen, des te kleiner is het percentage bewoners dat minstens 1 dag per week 30 minuten lang stevig actief is.

In dunbevolkte buurten is zo’n 85% fysiek actief, terwijl dit in midden en dichtbevolkte buurten 79% is. Hoogstwaarschijnlijk heeft dit te maken met de buitenruimte, die in een dichtbevolkte omgeving minder mogelijkheden biedt om te bewegen. Het kan echter ook te maken hebben met de bevolkingssamenstelling van de buurten. Ook kan een ruimer aanbod van openbaar vervoer in meer verstedelijkte gebieden ervoor zorgen dat inwoners minder vaak de fiets pakken.

Context en compositie van de buurt

We kunnen hier geen onderscheid maken tussen context (hoe ziet de wijk eruit) en compositie (welke mensen wonen er in een buurt). Wij zullen ons daar in een latere publicatie op richten.

Figuur 7.1Bewegen naar bevolkingsdichtheid buurt

lage bevolkingsdichtheid 85
midden 79,2
hoge bevolkingsdichtheid 79,6

Bron:European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015 (N=1.369)

Opleidingsverschillen
Dat men vaker intensief beweegt in een buurt met een lage bevolkingsdichtheid dan in een buurt met hoge bevolkingsdichtheid, geldt voor alle opleidingsgroepen (figuur 7.2). Opmerkelijk is dat de buurtverschillen naar opleiding niet erg uitgesproken zijn; het patroon is bij alle typen verstedelijking min of meer gelijk. Zelfs in de meest verstedelijkte omgeving blijkt 90,5% van de hoger opgeleiden minimaal 1 keer per week intensief te bewegen. In de minst verstedelijkte gebieden is dit 98,4%; een betrekkelijk gering verschil.
De verschillen zijn vergelijkbaar voor de andere opleidingsgroepen. We concluderen derhalve dat buurtkenmerken de opleidingsongelijkheid in gezondheidsgedrag niet sterk beïnvloeden.

Figuur 7.2Bewegen naar bevolkingsdichtheid en opleiding

laag hoog secundair HBO WO
lage bevolkingsdichtheid 77,8 87,5 86,1 98,4
midden 69,2 79,8 86,4 96,5
hoge bevolkingsdichtheid 70 82,6 80 90,5

Bron:European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015 (N=1.369)

Groente eten
Ook bij het dagelijks groente eten lijken er opleidingsverschillen te zijn naar bevolkingsdichtheid (figuur 7.3). Zo eten hoogopgeleiden in gebieden met een lagere bevolkingsdichtheid minder gezond dan hoogopgeleiden in gebieden met een gemiddelde bevolkingsdichtheid. De kloof met laagopgeleiden is in buurten met een lage bevolkingsdichtheid 4,7 procentpunten, terwijl die in buurten met een hoge bevolkingsdichtheid maar liefst 17 procentpunten is.
Of deze verschillen optreden door een selectieve instroom van bewoners met relatief ongezonde gewoonten, of dat de buurt gezondheidgerelateerd gedrag versterkt of dempt, is iets dat nader onderzoek moet uitwijzen.

Figuur 7.3Dagelijks groente eten naar bevolkingsdichtheid en opleiding

laag hoog secundair HBO WO
lage bevolkingsdichtheid 73,4 73 84,4 78,1
midden 70,2 76,1 83,3 92,8
hoge bevolkingsdichtheid 70,9 84,3 84 87,9

Bron:European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015 (N=1.369)

Kwaliteit van de leefomgeving: homogene of heterogene wijken?

Alcoholgebruik
Figuur 7.4 toont de regelmatige alcoholconsumptie en relateert die aan de welvaart van de buurt waar iemand woont. De veronderstelling is dat men in meer welvarende buurten beter zorgt voor de fysieke en sociale omgeving, wat wellicht meer gezond gedrag kan bevorderen.
Het eerder gevonden patroon dat wo-opgeleiden het vaakst regelmatig alcohol drinken in Gezondheidgerelateerd gedrag en de opleidingskloof, vinden we ook hier terug. Vooral wo-opgeleiden uit buurten met veel koopwoningen, en uit buurten met vrijwel geen koopwoningen drinken regelmatig (66,8% resp. 63,8%). In buurten met een meer evenwichtige verdeling van koop- en huurwoningen zijn de opleidingsverschillen veel minder uitgesproken. De opleidingskloof in alcoholconsumptie is dus het grootst in homogene buurten met vrijwel alleen koop of alleen huur.

Figuur 7.4Regelmatige alcoholconsumptie naar percentage koopwoningen in de buurt en opleiding

Koopwoningen laag hoog secundair HBO WO
0-25% 17,8 46,1 30,9 63,8
26-50% 31,5 31,5 39,8 50,2
51-75% 31,9 44,4 40,7 29
76-100% 45,2 46,2 47,3 66,8

Bron:European Social Survey Nederland, ronde 7, 2014-2015 (N=1.369)

Fruit eten
Bij dagelijks fruit eten zien we in figuur 7.5 dat de opleidingskloof het grootst is in buurten met weinig koopwoningen. Dus hoe lager de welvaart in een buurt, des te groter zijn de verschillen tussen laag- en hoogopgeleiden in fruitconsumptie, waarbij de hoogopgeleiden vaker dagelijks fruit eten dan laagopgeleiden. Laagopgeleiden lijken zich derhalve aan de omgeving op te trekken in een welvarende buurt en laten relatief gezond voedingsgedrag zien, welllicht door een groter aantal mogelijkheden en meer gezonde voorbeelden. Nader onderzoek moet uitwijzen in hoeverre structurele en culturele wijkkenmerken opleidingsverschillen in leefstijlgewoonten kunnen versterken of verminderen.

Figuur 7.5Dagelijks fruit eten naar percentage koopwoningen in de buurt en opleiding

Koopwoningen laag hoog secundair HBO WO
0-25% 48,5 83,9 75,3 88,3
26-50% 58 66,8 68,4 74,1
51-75% 74,7 72 75 63,7
76-100% 68,3 66,3 71,4 85,8

Bron:EC/NWO (ESS Nederland 2014/’15, ronde 7) (n = 1369)

Literatuur

Carpiano, R.M. (2007). Neighborhood social capital and adult health: an empirical test of a Bourdieu-based model. In: Health & Place, jg. 13, nr. 3, p. 639-655.

Rohe, W.M., S. Van Zandt en G. McCarthy (2013). The social benefits and costs of homeownership. A critical assessment of the research. In: The Affordable Housing Reader, jg. 40, p. 196-213.

Deze kaart citeren

André, S., R. Meuleman en G. Kraaykamp (2018). De buurt en gezondheidsgedrag. In: Een (on)gezonde leefstijl: Opleiding als scheidslijn. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/leefstijl/de-buurt-en-gezondheidsgedrag.

Informatie noten

Dit komt doordat niet voor alle buurten uit ESS-ronde 7 buurtgegevens beschikbaar zijn via het CBS.