Een week in kaart Editie 2

5 / 6

Vrije tijd

Auteur: Anne Roeters

Hoeveel vrije tijd hebben Nederlanders en hoe richten zij dit in?


De vorm van tijdsbesteding die we in deze kaart onder de loep nemen is de vrije tijd. De hoeveelheid en aard van de vrije tijd is vaak een indicator voor de kwaliteit van leven (Stiglitz et al. 2010; Verbeek en De Haan 2011; Bijl et al. 2015). Dit is niet voor niets. Mensen kunnen de vrije tijd gebruiken om te ontspannen, sociale banden te versterken, te sporten en zich te ontwikkelen. Daarnaast is dit ‒ zoals de naam al zegt ‒ de vorm van tijdsbesteding waarbij mensen de meeste vrijheid en autonomie hebben. De hoeveelheid en inrichting van vrije tijd is deels een keuze, maar hangt ook sterk samen met iemands persoonlijke omstandigheden. Iemand met een drukke baan en kleine kinderen houdt bijvoorbeeld weinig tijd over voor vrijetijdsactiviteiten, terwijl iemand die werkloos is heel veel vrije tijd heeft maar hier niet per se veel plezier aan beleeft. In deze kaart gaan we na hoeveel tijd mensen aan vrijetijdsactiviteiten besteden en hoe zij hun vrije tijd inrichten. Ook onderzoeken we welke opleidings- en man-vrouwverschillen er zijn en welke levensfasen het meest vrijetijds-‘arm’ en ‘rijk’ zijn.

Tijdsbesteding aan vrijwilligerswerk en bijeenkomsten

Ongeveer een derde van de deelnemers aan het onderzoek gaf aan in de dagboekweek tijd aan vrijwilligerswerk en/of bijeenkomsten te hebben besteed. De deelnemers besteden hier in totaal ongeveer 4,5 uur per week aan. Zowel het aandeel als de tijdsbesteding van de deelnemers liggen in 2016 iets hoger dan in 2006.

Tijdsbesteding aan vrijwilligerswerk en bijeenkomsten, bevolking 12 jaar en ouder, 2006-2016 (in procenten en uren per week)

2006

2011

2016

aandeel (%)

33,7

36,9

36,3

tijdsbesteding (uren per week)

1,4

1,7

1,7

tijdsbesteding deelnemers (uren per week)

4,2

4,6

4,6

Mannen besteden niet meer (of minder) tijd aan vrijwilligerswerk en bijeenkomsten dan vrouwen. Ook zijn er geen opleidingsverschillen. Wel zien we een aantal verschillen tussen de levensfasen. Met name ouderen besteden relatief veel tijd aan vrijwilligerswerk en bijeenkomsten.

Tijdsbesteding aan vrijwilligerswerk en bijeenkomsten, bevolking 12 jaar en ouder naar achtergrondkenmerken, 2016 (in uren per week)

mannen

1,6

vrouwen

1,8

12-17 jaar, thuiswonend kind

0,8

18-65 jaar, geen partner of kind

2,2

18-65 jaar, wel partner, geen kind

1,6

18-65 jaar, partner en kind

1,5

≥ 66 jaar, geen partner

2,5

≥ 66 jaar, partner

2,3

laag opgeleid

1,7

middelbaar opgeleid

1,7

hoog opgeleid

1,7

Hoeveel vrije tijd hebben we?

Vrije tijd is een overkoepelende term voor meerdere deelactiviteiten, waaronder media en ICT (zoals televisiekijken), sociale contacten (zoals familiebezoek), hobby's (zoals muziek maken) en cultuurdeelname (zoals theaterbezoek). In totaal besteden Nederlanders van 12 jaar en ouder iets meer dan 42 uur per week aan deze activiteiten. Als de tijdsbesteding aan vrijwilligerswerk en bijeenkomsten ook wordt meegerekend, komt het totaal op bijna 44 uur per week uit. Op een gemiddelde zaterdag en zondag hebben mensen ongeveer 7,5 uur aan vrije tijd. Op de doordeweeks dagen schommelt dit tussen de 5 uur en een kwartier op een gemiddelde dinsdag en 6 uur op een gemiddelde vrijdag.

Media en ICT (19,6 uur per week) en sociale contacten (8,2 uur per week) zijn de meest populaire vormen van vrije tijd. Als we nog verder inzoomen is te zien dat de categorie media en ICT vooral uit televisiekijken bestaat (gemiddeld 2 uur per dag). Mannen besteden een groter deel van hun vrije tijd aan media dan vrouwen. Hier staat tegenover dat ze in vergelijking met vrouwen minder tijd aan sociale contacten besteden.

Media onder de loep: Het ‘Media:Tijd’-onderzoek

Het ‘Media:Tijd’-onderzoek is een tijdsbestedingsonderzoek dat het mediagebruik in Nederland in detail onderzoekt. Het SCP werkt hierbij samen met de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), Nationaal Luister Onderzoek (NLO), Nationaal Onderzoek Multimedia (NOM), Stichting Kijk Onderzoek (SKO) en Buitenreclame Onderzoek (BRO). Het onderzoek is 2 keer uitgevoerd (in 2013 en 2015) en zal om de paar jaar herhaald worden. De tijdsbesteding is op een iets andere manier gemeten dan in dit onderzoek. Mensen zijn bijvoorbeeld gevraagd om per tijdsinterval (van tien minuten) 1 algemene activiteit en maximaal 3 media-activiteiten in te vullen. Voor meer informatie over het onderzoek en de resultaten, zie de Media:Tijd-cardstack.

Vrije tijd, 2006-2016

2006 2011 2016
Media en ICT 19,8 21,7 19,6
Sociale contacten 8,7 7,3 8,2
Hobby's 3,0 2,1 2,6
Sport 1,4 1,7 1,7
Uitstapjes 1,7 1,8 1,9
uitrusten, luieren 2,6 1,7 1,9
Overige vrije tijd 5,8 6,6 6,2

Bron:scp (tbo’06); scp/cbs (tbo’11-’16), gewogen gegevens

De totale hoeveelheid vrije tijd varieert weinig tussen 2006 en 2016. Ook het man-vrouwverschil is gelijk in omvang gebleven. Als we gedetailleerder naar de losse activiteiten kijken, valt op dat mensen in 2006 vaker rapporteerden dat ze aan het uitrusten en ontspannen waren. Ook lijkt er tussen 2006 en 2011 een aantal verschuivingen plaats te hebben gevonden die in 2016 weer zijn teruggedraaid. Zo is de tijdsbesteding aan media en ICT tussen 2006 en 2011 gestegen, maar ligt dit in 2016 weer op het niveau van 2006.

Mogelijke verklaring voor de daling in de tijdsbesteding aan media en ICT

De opvallende daling in media en ICT tussen 2011 en 2016 is vooral toe te schrijven aan de veranderingen in het internet- en computergebruik. Het gebruik van internet via de mobiele telefoon is hier niet onder internet- en computergebruik gerekend, terwijl dit in de laatste jaren juist in populariteit is toegenomen. In de gebruikte indeling is het gebruik van de mobiele telefoon opgenomen onder sociale contacten (omdat de telefoon vaak gebruikt wordt voor online communicatie). Voor meer informatie zie hoofdstuk 9 van de Sociale Staat van Nederland 2017 (Bijl et al. 2017).

Vrije tijd naar opleidingsniveau

Totale vrijetijdsbesteding Uitrusten Sport Vrije tijd
laag opgeleid 0 0 44,9
middelbaar opgeleid 0 0 42,5
hoog opgeleid 0 0 39,7
Alleen sport en uitrusten Uitrusten Sport Vrije tijd
laag opgeleid 2,9 1,5 0
middelbaar opgeleid 1,8 1,7 0
hoog opgeleid 1,3 1,9 0

Bron:scp/cbs (tbo’16), gewogen gegevens

Vrije tijd en sociale status

In de loop van de twintigste eeuw vond er een verschuiving plaats in de vrijetijdspatronen van mensen in westerse samenlevingen (Gershuny 2009). Vroeger hadden de hogere klassen altijd meer vrije tijd dan de lagere klassen (Veblen 1899/1912; Gershuny 2009). De hogere klassen hoefden niet of slechts heel weinig te werken omdat zij voldoende inkomen en vermogen hadden. Ook konden zij zich hulp in het huishouden veroorloven en hielden zij daardoor veel tijd over voor de aangename dingen van het leven. Mensen met weinig opleiding en inkomen moesten daarentegen lange dagen werken om voldoende inkomen te verdienen. Met de opkomst van de kenniseconomie is dit verschil omgedraaid en zijn het inmiddels juist de hoogopgeleiden die weinig vrije tijd hebben.

Laagopgeleiden hebben meer vrije tijd dan hoogopgeleiden

Mensen met een lager opleidingsniveau rapporteren meer vrije tijd dan middelbaar en hoogopgeleiden. Dit verschil blijft staan als we de jongeren en 65-plussers (die in vergelijking met de andere groepen laagopgeleid zijn en weinig werken) buiten beschouwing laten. Dit patroon komt overeen met de resultaten van eerder internationaal onderzoek (Gershuny 2009; Gimenez-Nadal en Sevilla-Sanz 2011; Sevilla et al. 2012; Cloïn 2013). De meest gehoorde verklaring voor dit verschil is dat hoogopgeleiden veel status koppelen aan een druk leven en lange werkdagen. Hierdoor blijft er weinig ruimte over voor vrije tijd. Laagopgeleiden werken vaker minder uren en zijn vaker werkloos, waardoor zij juist een relatief groot deel van hun tijd aan vrijetijdsactiviteiten (kunnen) besteden. Zie ook de kaart Betaald werk.

Om na te gaan of de opleidingsgroepen hun tijd verschillend inrichten, zijn twee activiteiten uitgelicht: sport en uitrusten. Sport is een voorbeeld van een ‘intensieve’ activiteit, die geld kan kosten en waar een zekere status aan verbonden is. Uitrusten is daarentegen een minder intensieve activiteit die per definitie niet georganiseerd is. De verschillen in sport zijn verwaarloosbaar, maar bij uitrusten is duidelijk te zien dat laagopgeleiden hier meer tijd aan besteden. Aanvullende analyses voor het tijdsbestedingsrapport laten zien dat de opleidingsverschillen in vrije tijd met name aan verschillen in mediagebruik moeten worden toegeschreven.

Vrije tijd naar levensfase

Mannen Overige vrije tijd Sport Sociale contacten Media en ICT
12-17 jaar, thuiswonend kind 17,6 4,0 7,5 18,8
18-65 jaar, geen partner of kind 14,7 2,0 7,4 21,9
18-65 jaar, wel partner, geen kind 11,6 1,7 7,5 20,5
18-65 jaar, partner en kind 9,4 1,7 6,8 15,8
≥66 jaar, geen partner 11,9 1,3 9,1 36,4
≥66 jaar, partner 14,3 2,0 7,4 32,2
Vrouwen Overige vrije tijd Sport Sociale contacten Media
12-17 jaar, thuiswonend kind 13,4 3,2 10,0 12,9
18-65 jaar, geen partner of kind 13,8 1,7 9,1 17,5
18-65 jaar, wel partner, geen kind 12 1,4 8,9 18,3
18-65 jaar, partner en kind 9,5 1,1 8,3 13,8
≥66 jaar, geen partner 14,8 1,1 11,4 27,1
≥66 jaar, partner 14,0 1,1 8,0 23,8

Bron:scp/cbs (tbo’16), gewogen gegevens

Verschillende levensfasen, verschillende mogelijkheden

Zoals uit de rest van deze card stack blijkt is de periode waarin mensen werken en thuiswonende kinderen hebben relatief druk. Cijfers over de hoeveelheid vrije tijd laten dan ook zien dat samenwonende ouders de minste vrije tijd hebben (ongeveer 33 uur per week). Jongeren, maar vooral ouderen hebben veel vrije tijd. Mannen van 65 jaar en ouder (zonder partner) hebben de meeste vrije tijd (ongeveer 59 uur per week).

Er zijn ook verschillen in de samenstelling van de vrije tijd. In vergelijking met de oudere leeftijdsgroepen besteden jongeren meer tijd aan sport en sociale contacten. Deze activiteiten zijn actiever en vinden vaker buitenshuis plaats. De afwezigheid van jonge kinderen en gezondheidsklachten maakt deelname aan deze activiteiten waarschijnlijk makkelijker. Media en ICT-gebruik ‒ in dit figuur de meest passieve vorm van tijdsbesteding ‒ is in alle levensfasen populair. In de latere levensfasen wordt hier de meeste tijd aan besteed. Dit komt met name doordat 65-plussers relatief veel televisiekijken.

Waarom meer vrije tijd niet altijd beter is

Hoewel de term ‘vrije tijd’ een positieve klank heeft, hoeft dit niet altijd een positieve lading te hebben. Iemand die werkloos is, zal bijvoorbeeld niet altijd weten wat hij of zij met de grote hoeveelheid vrije tijd aan moet. Daarnaast kan vrije tijd ook druk zijn. Sommige onderzoekers hebben laten zien dat de vrije tijd ‘intensiveert’. Doordat mensen meer dingen in kortere tijd doen, wordt vrije tijd steeds minder ontspannend (Gershuny 2009; Sevilla et al. 2012; Sullivan en Gershuny 2017). Daarnaast wijst onderzoek uit dat vrouwen (in vergelijking met mannen) de vrije tijd meer versnipperen en vaker combineren met zorgactiviteiten (Bittman en Wajcman 2000; Portegijs et al. 2016).

Literatuur

Bijl, R., J. Boelhouwer, E. Pommer en I. Andriessen (red.) (2015). Sociale Staat van Nederland 2015. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Bittman, M. en J. Wajcman (2000). The rush hour: The character of leisure time and gender equity. In: Social Forces, jg. 79, nr. 1, p. 165-189.

Cloïn, M. (red.) (2013). Met het oog op de tijd. Een blik op de tijdsbesteding van Nederlanders. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Gershuny, J. (2009). Veblen in reverse: Evidence from the Multinational Time-Use Archive. In: Social Indicators Research, jg. 93, nr. 1, p. 37-45.

Gimenez-Nadal, J.I. en A. Sevilla-Sanz (2011). The time-crunch paradox. In: Social Indicators Research, jg. 102, nr. 2, p. 181-196.

Portegijs, W., M. Cloïn, R. Roodsaz en M. Olsthoorn (2016). Lekker vrij!? Vrije tijd, tijdsdruk en de relatie met de arbeidsduur van vrouwen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Sevilla, A., J. I. Gimenez-Nadal en J. Gershuny (2012). Leisure inequality in the United States: 1965-2003. In: Demography, jg. 49, nr. 3, p. 939-964.

Stiglitz, J.E., A. Sen en J. Fitoussi (2010). Report by the Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress. Parijs: Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress.

Sullivan, O. (2007). Cultural voraciousness− A new measure of the pace of leisure in a context of harriedness'. In: Electronic International Journal of Time Use Research, jg. 4, nr. 1, p. 30-46.

Sullivan, O. en J. Gershuny (2017). Speed-Up Society? Evidence from the UK 2000 and 2015 Time Use Diary Surveys. In: Sociology. doi: 10.1177/0038038517712914.

Sullivan, O. en T. Katz-Gerro (2007). The Omnivore thesis revisited: Voracious cultural consumers. In: European Sociological Review, jg. 23, nr. 2, p. 123-137.

Veblen, T. (1899/1912). The theory of the leisure class: An economic study in the evolution of institutions. New York: Macmillan.

Verbeek, D. en J. de Haan (2011). Eropuit! Nederlanders in hun vrije tijd buitenshuis. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Deze kaart citeren

Roeters, A. (2019). Vrije tijd. In: Een week in kaart: Editie 2. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/eenweekinkaart2/vrije-tijd.

Informatie noten

Dit is televisiekijken als hoofdactiviteit. Televisiekijken als nevenactiviteit (bv. als de televisie tijdens het koken op de achtergrond aanstaat) is niet meegerekend.