Armoede in kaart 2019

7 / 11

Werkende en niet-werkende armen

Auteurs: Stella Hoff, Bart van Hulst en Jean Marie Wildeboer Schut

Werkende armen vormen bijna een derde van de volwassenen in armoede

In 2017 waren er iets meer dan 666.000 volwassenen met een inkomen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Bijna 220.000 van hen hadden betaald werk als belangrijkste eigen inkomensbron. Werkenden vormden dus een derde van de totale groep arme volwassenen.

Binnen de groep arme werkenden was iets meer dan de helft een werkende in loondienst: in 2017 waren er 125.000 werknemers en 95.000 zelfstandigen met een huishoudensinkomen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Het totale aantal werknemers is echter veel groter dan het totale aantal zelfstandigen in Nederland: ruim 7 miljoen tegenover ongeveer 1,4 miljoen (CBS 2019). Het armoederisico voor werknemers is dus kleiner dan voor zelfstandigen: van alle werknemers is 2% arm, van alle zelfstandigen is bijna 8% arm (figuur 1).

Het aandeel armen onder de werkenden neemt sinds 2013 af. Dit geldt voor zelfstandigen in ongeveer dezelfde mate als voor werknemers. Van de zelfstandigen was in 2013 iets meer dan 10% arm, terwijl het aandeel armen in 2017 net onder de 8% bleef. Onder de werknemers nam het armoedepercentage in die periode af van 2,7% naar 2,0% (zie de knop ‘Download data’ onderaan de pagina).

Bijstandsontvangers lopen grootste risico op armoede

Na de bijna 220.000 werkende armen zijn de bijstandsgerechtigden de tweede grootste groep onder de arme volwassenen. In totaal ging het in 2017 om ongeveer 152.000 personen. Dit was bijna een kwart (23%) van de totale groep arme volwassenen.

De kans dat bijstandsgerechtigden in armoede verkeren is groot: van alle bijstandsontvangers in Nederland is ruim een derde arm (35%) (figuur 1).

Figuur 1 Bijstandsgerechtigden grootste kans op armoede

Volwassenen Totaal aantal (basisbehoeften) Aantal armen (basisbehoeften) Percentage arm t.o.v. gehele groep (basisbehoeften) Totaal aantal (niet-veel-maar-toereikend) Aantal armen (niet-veel-maar-toereikend) Percentage arm t.o.v. gehele groep (niet-veel-maar-toereikend)
Volwassenen Totaal aantal (basisbehoeften) Aantal armen (basisbehoeften) Percentage arm t.o.v. gehele groep (basisbehoeften) Totaal aantal (niet-veel-maar-toereikend) Aantal armen (niet-veel-maar-toereikend) Percentage arm t.o.v. gehele groep (niet-veel-maar-toereikend)
Belangrijkste eigen inkomensbron
werknemer 6318.1 90 1.4 6318.1 125.3 2
zelfstandige 1220.4 80.6 6.6 1220.4 94.7 7.8
ww-uitkering 172.9 11.2 6.5 172.9 16.4 9.5
arbo-uitkering 488.6 18.9 3.9 488.6 34.9 7.1
bijstandsuitkering 435.8 75 17.2 435.8 151.7 34.8
overige uitkering 187.0 11.3 6 187.0 22.8 12.2
pensioen 3189.3 72.3 2.3 3189.3 105.4 3.3
student inkomen 564.5 22.6 4.0 564.5 33.6 5.9
overig 536.9 64.4 12 536.9 81.5 15.2
Kinderen Totaal aantal (basisbehoeften) Aantal armen (basisbehoeften) Percentage arm t.o.v. gehele groep (basisbehoeften) Totaal aantal (niet-veel-maar-toereikend) Aantal armen (niet-veel-maar-toereikend) Percentage arm t.o.v. gehele groep (niet-veel-maar-toereikend)
Kinderen Totaal aantal (basisbehoeften) Aantal armen (basisbehoeften) Percentage arm t.o.v. gehele groep (basisbehoeften) Totaal aantal (niet-veel-maar-toereikend) Aantal armen (niet-veel-maar-toereikend) Percentage arm t.o.v. gehele groep (niet-veel-maar-toereikend)
Belangrijkste inkomensbron in het huishouden, 2017
werknemer 2418.6 43 1.8 2418.6 71.6 3.0
zelfstandige 554.6 35.5 6.4 554.6 42.6 7.7
ww-uitkering 23 5.1 22.3 23 7.4 31.9
arbo-uitkering 79.7 13.8 17.3 79.7 22.4 28.1
bijstandsuitkering 197.2 57.5 29.2 197.2 104.4 52.9
overige uitkering 28.6 4.8 16.9 28.6 9.7 33.8
(pre-)pensioenuitkering 41.3 3.4 8.2 41.3 5.1 12.3
overig 15.5 8.3 53.8 15.5 9.4 60.5

Bron:CBS (Integrale Inkomens- en Vermogensstatistiek ’17), SCP-bewerking

Het aantal arme bijstandsgerechtigden daalt flink sinds 2013. In dat ‘piekjaar’ hadden bijna 245.000 bijstandsontvangers een huishoudensinkomen onder de armoedegrens. In 2017 lag dit aantal bijna 100.000 personen lager (zie de knop ‘Download data’ onderaan de pagina). Ook de kans op armoede nam voor deze groep af: in 2013 was bijna twee derde van de bijstandsgerechtigden arm, in 2017 ruim een derde. De daling trad al in 2015 op, vooral onder alleenstaande bijstandsontvangers. Van de totale groep alleenstaande bijstandsontvangers was het aandeel met een inkomen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium in 2015 slechts 43%. Een jaar eerder was dat nog 81%. In 2015 vonden meerdere wijzigingen plaats die van invloed zijn op het inkomen van bijstandsgerechtigden. Zoals de hoogte van de bijstandsuitkering, de huurtoeslag en fiscale regelgeving (in het bijzonder de heffingskorting). Voor alleenstaande bijstandsontvangers kan een combinatie van wijzigingen zo uitpakken dat zij met hun inkomen net boven de armoedegrens uitkomen.

Ook onder de bijstandsgerechtigde alleenstaande ouders met minderjarige kinderen trad een daling van de armoede op. Die daling was wel veel bescheidener (39% arm in 2014, 36% in 2015). Hier speelde wellicht de hervorming van de kindregelingen per 1 januari 2015 een rol. Het aantal regelingen voor gezinnen met kinderen is bij deze hervorming teruggebracht van elf naar vier. Dit moest leiden tot een vereenvoudiging van het stelsel. Daarnaast moest de hervorming de arbeidsparticipatie vanuit de bijstand stimuleren en de inkomensondersteuning van ouders meer richten op de lagere inkomens (TK 2012-2013). Gegevens van het CBS (2016) laten zien dat vooral de huishoudens met de laagste inkomens profijt hebben van de hervorming. Zij ontvangen bijna € 1.000 per jaar méér uit de kindregelingen dan onder het oude stelsel.

Arme pensioenontvangers vaak ‘blijvers’ in armoede

Naast de werkenden en de bijstandsgerechtigden zijn de pensioenontvangers de derde grote groep onder de arme volwassenen. In 2017 ging het om 105.000 mensen (figuur 1, zie ook de knop ‘Download data’ onderaan de pagina).

Een deel van hen, bijna 17.000 personen, had de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt. Denk aan mensen die met vervroegd pensioen waren gegaan of mensen met een nabestaandenpensioen. De overige bijna 89.000 arme pensioenontvangers ontvingen (in ieder geval) AOW. Dit is een kleine groep vergeleken met het totale aantal AOW-ontvangers in Nederland. Het armoederisico is dan ook klein: van de ongeveer 3 miljoen AOW-gerechtigden is 3% arm. Wel is de armoede in deze groep meestal blijvend: bijna 90% van de arme pensioenontvangers is langdurig arm.

Het aandeel armen onder de pensioenontvangers jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd nam sinds 2013 af van ruim 8% naar iets minder dan 7% (niet in de figuur). Onder de oudere pensioenontvangers bleef het armoedepercentage per saldo onveranderd. In 2013 was 3% van deze groep arm. Het jaar erna was een lichte daling zichtbaar (2,5% arm), maar in de daaropvolgende jaren sloeg dit weer om in een lichte stijging. Uiteindelijk werd in 2017 opnieuw de 3% bereikt. Dat het aandeel armen binnen deze groep niet afnam, komt doordat zij nauwelijks konden profiteren van de economische groei in de periode na 2013 (zie ook Armoede bij kinderen en volwassenen).

Kinderen uit bijstandsgezinnen vaker arm dan volwassenen met bijstand

Naast de ruim 666.000 arme volwassenen, leefden in 2017 ruim 272.000 kinderen in armoede (zie Armoede bij kinderen en volwassenen). Binnen deze groep is het risico op armoede vooral groot voor kinderen in gezinnen die bijstand als belangrijkste inkomensbron hebben. In 2017 was 53% van de kinderen uit gezinnen met een bijstandsuitkering arm volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Dit waren bijna 105.000 kinderen (zie figuur 1, menu kinderen).

Ook onder kinderen uit bijstandsgezinnen daalde de armoede na 2013. Net als bij de volwassenen met minderjarige kinderen is het een vrij bescheiden daling: van 60% in 2013 naar 55% in 2015 en vervolgens naar 53% in 2017. Deze afname komt wellicht (deels) door de hervorming van de kindregelingen.

Literatuur

Bos, J. en M. Verberk (2019). Koopkrachtontwikkeling van werkenden en gepensioneerden 2010-2019. Utrecht: Nibud.

CBS (2016). Nieuwe kindregelingen voordeligst voor laagste inkomens. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd juni 2019 via https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/05/nieuwe-kindregelingen-voordeligst-voor-laagste-inkomens.

CBS (2017). Uitkeringsontvangers; inkomstenbron vóór instroom of na uitstroom, 2002-2015. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd juni 2019 via https://opendata.cbs.nl/statline.

CBS (2019). Arbeidsdeelname; kerncijfers. Geraadpleegd mei 2019 via https://opendata.cbs.nl/statline.

TK (2012-2013). Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen (Wet hervorming kindregelingen). Memorie van Toelichting. Den Haag: Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 716, nr. 3.

Deze kaart citeren

Hoff, S., van Hulst en J.M. Wildeboer Schut (2019). Werkende en niet-werkende armen. In: Armoede in kaart: 2019. Geraadpleegd op [datum vandaag] via https://digitaal.scp.nl/armoedeinkaart2019/werkende-en-niet-werkende-armen.

Informatie noten

Alle armoedecijfers in de tekst zijn gebaseerd op het niet-veel-maar-toereikendcriterium.

De bijstandsnorm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders was op 1 januari 2017 € 982,79 per maand (inclusief vakantiegeld). Voor paren was dit € 1.403,98 per maand. Deze bedragen liggen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Toch zijn niet alle bijstandsontvangers arm. Dit komt doordat we rekening houden met ontvangen zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag, kinderbijslag, kindgebonden budget en de algemene heffingskorting. In veel gevallen komt het inkomen daardoor toch boven de armoedegrens uit. Zie ook de kaart Waar ligt de armoedegrens?.

Dat door de wijzigingen vooral alleenstaanden uit de armoede komen, heeft te maken met de equivalentiefactor. Zo ging de bijstandsuitkering tussen 1 juli 2014 en 1 juli 2015 voor zowel alleenstaanden als eenoudergezinnen met ruim € 10 per maand omhoog. Aangezien alleenstaanden dit bedrag niet hoeven te delen met huisgenoten, is deze verhoging voor hen gunstiger dan voor eenoudergezinnen. Bovendien was er in de periode voorafgaand aan de wijzigingen een grotere groep die net onder de armoedegrens leefde (zie Hoeveel komen de armen tekort?).

Het nabestaandenpensioen (uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet) is een uitkering op bijstandsniveau.

Van langdurige armoede is sprake wanneer mensen binnen een periode van vijf jaar in ten minste drie achtereenvolgende jaren in een armoedesituatie zitten (zie Wildeboer Schut en Hoff 2016).

Bij kinderen keken we naar de belangrijkste inkomensbron van het huishouden.