Armoede in kaart 2016

15 / 18

Wat vinden burgers toereikend?

27 september 2016|Auteur: Stella Hoff

Wat vinden burgers toereikend?

Het SCP gebruikt referentiebudgetten om armoede vast te stellen zie 'Waar ligt de armoedegrens?'. Deze heeft het SCP afgeleid uit budgetten van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Ze geven weer hoeveel geld mensen nodig hebben voor onvermijdelijke of zeer wenselijke uitgaven. Maar vinden burgers dat ook genoeg?

SCP en Nibud onderzochten dit in 2015. Een focusgroep van acht personen discussieerde over wat mensen minimaal nodig hebben aan goederen en voorzieningen om ‘net niet arm’ te zijn.  Ook stelden ze de vereiste aantallen en de levensduur van artikelen vast, en het type winkel waar de artikelen gekocht moeten worden. SCP en Nibud hadden vooraf een lijst met goederen samengesteld, ingedeeld in categorieën als voeding, kleding voor volwassenen en kinderen, woonlasten, verzekeringen en meubilair. Alle goederen waren door het Nibud van prijzen voorzien. Wanneer de groepsleden wijzigingen in de lijst aanbrachten, bijvoorbeeld door goederen toe te voegen of weg te halen of het aantal artikelen of de levensduur aan te passen, veranderde het maandbudget automatisch mee. 

Hoeveel hebben een gezin en een alleenstaande volgens burgers nodig: wonen

In het referentiebudget voor het niet-veel-maar-toereikendcriterium, nemen wonen en voeding de meeste ruimte in zie de tabel op kaart 'Waar ligt de armoedegrens?'. Het onderzoek onder burgers laat hetzelfde zien. Volgens de deelnemers aan de focusgroep moet een gezin met twee kinderen in een zelfstandige woning kunnen wonen. Dit zou (minimaal) een flat met drie slaapkamers en een douche moeten zijn, goed geïsoleerd en met een redelijk grote huiskamer. De totale woonlasten zouden € 900 bedragen.  Ook een alleenstaande moet naar de mening van de focusgroep in een zelfstandige flat kunnen wonen. De huiskamer mag echter wat kleiner zijn, en één slaapkamer is voldoende. Wel moet de alleenstaande daarnaast beschikken over een logeerkamer. De woonlasten van deze flat komen uit op € 700 (figuur 1).

Voeding

Voeding is de op een na grootste uitgavenpost. Volgens de focusgroep moet een gezin met twee kinderen hier iets meer dan € 475 per maand aan kunnen besteden. Een alleenstaande is volgens de deelnemers rond € 200 per maand aan voeding kwijt. De respondenten hielden rekening met de schaalvoordelen van meerpersoonshuishoudens: hoe groter het gezin, hoe goedkoper het voedsel per persoon wordt.

Verzekeringen en sparen

Verzekeringen en sparen vormen ook een belangrijke kostenpost. Bij de verzekeringen is het vooral de ziektekostenverzekering die veel geld kost. Per volwassene reserveerden de deelnemers aan de focusgroep € 90 per maand voor de basisverzekering. Daarbovenop kwam nog € 7 voor een beperkte aanvullende verzekering en € 11 voor een beperkte tandartsverzekering. De respondenten maakten hier geen onderscheid naar type huishouden. Zij achtten deze verzekeringen noodzakelijk voor zowel de alleenstaande als het gezin met kinderen. Bij het sparen ging het vooral om een bedrag voor onvoorziene uitgaven. Bij een levensstandaard van net niet arm zijn is sparen voor de toekomst (pensioen) of voor ‘iets leuks’ (verre reis) volgens de leden van de focusgroep niet aan de orde. De reservering voor onvoorziene uitgaven stelden zij op € 50 per maand, zowel voor de alleenstaande als voor het gezin met kinderen.

Ontspanning

Voor het gezin met kinderen is ook ontspanning en hobby’s een flinke uitgavenpost. Eerder onderzoek liet zien dat de aanwezigheid van minderjarige kinderen hier een belangrijke factor is (Hoff et al. 2010). De respondenten vonden het noodzakelijk dat kinderen op vakantie kunnen gaan, regelmatig uitstapjes maken en lid zijn van een sportclub of hobbyvereniging. In het eerdere onderzoek hadden de respondenten hier tot ruim € 200 per maand voor over. In het huidige onderzoek is dit iets meer dan € 280 per maand. De deelnemers aan de focusgroep vinden ontspanning echter ook belangrijk voor een alleenstaande. Deze zou bijna € 150 per maand aan deze post mogen besteden.

Figuur 1 Opvattingen van burgers over minimaal noodzakelijk maandbudget voor gezin met twee kinderen en voor alleenstaande, 2015 (in maandbedragen)

Opvattingen van burgers over minimaal noodzakelijk maandbudget voor gezin met twee kinderen en voor alleenstaande, 2015 (in maandbedragen)

Bron:SCP/Nibud (eu-reference budgets 2015), SCP-bewerking

Alles bij elkaar heeft een gezin met twee kinderen volgens de leden van de focusgroep een maandbudget van € 2.470 nodig om net niet arm te zijn. Voor een alleenstaande kwam de groep op € 1.459 uit. Dit laatste bedrag is bijna € 400 hoger dan het referentiebudget dat de basis is voor het niet-veel-maar-toereikendcriterium.

Minimumbudget volgens burgers en de armoedegrens

Figuur 2 zet het budget dat volgens de deelnemers aan de focusgroep minimaal noodzakelijk is, naast het niet-veel-maar-toereikendcriterium dat het SCP als belangrijkste armoedecriterium gebruikt. Duidelijk is dat de focusgroep een aantal uitgavenposten hoger inschat dan het referentiebudget. De woonlasten die zij toekennen aan de alleenstaande liggen ruim € 200 boven het bedrag dat hiervoor bij het niet-veel-maar-toereikendcriterium is gereserveerd  zie 'Waar ligt de armoedegrens?'. Als aandeel van het totale budget is het verschil tussen burgers en wetenschappers minder groot: de woonlasten beslaan respectievelijk 48% en 44%.

Een ander verschil tussen de twee budgetten betreft het bedrag voor verzekeringen en sparen. Volgens de respondenten van het burgeronderzoek moet een alleenstaande daar ruim € 180 per maand aan besteden, terwijl dit volgens het referentiebudget slechts € 60 is. Toch is dit verschil feitelijk veel minder groot. Bij het vaststellen van de armoedegrens is de betaalde premie voor de basisziektekostenverzekering niet bij de uitgaven opgeteld, maar van het inkomen afgetrokken (Soede 2011: 16). In 2015 ging het gewoonlijk om een bedrag tussen € 90 en € 115 per maand (Nibud 2015: 65).  In het referentiebudget zijn alleen de medische kosten buiten de ziektekostenverzekering om opgenomen.

Ten slotte laat figuur 2 zien dat de leden van de focusgroep aanzienlijk meer voor ontspanning reserveren dan het referentiebudget: respectievelijk € 146 en € 86 per maand. In procenten valt ook dit verschil veel kleiner uit. Het gaat dan om 10% en 8% van het totale budget.

Figuur 2Minimaal noodzakelijk maandbudget voor alleenstaande: opvattingen burgers en referentiebudget armoede (niet-veel-maar-toereikendcriterium)

Minimaal noodzakelijk maandbudget voor alleenstaande: opvattingen burgers en referentiebudget armoede (niet-veel-maar-toereikendcriterium)

Bron:SCP/Nibud (EU-reference budgets 2015), SCP-bewerking

Ruimere opvatting over mate van sociale participatie

De deelnemers aan de focusgroep zijn tamelijk ruimhartig over wat een alleenstaande minimaal te besteden moet hebben. Deels komt dit door de uiteenlopende behandeling van de ziektekostenpremie. Daarnaast speelt mee dat de respondenten was gevraagd uit te gaan van de situatie in Amsterdam, waar (onder andere) de woonkosten hoger zijn dan gemiddeld in Nederland. Voor het overige lijkt het vooral een ruimere opvatting onder de burgers over de mate van sociale participatie die bij een minimale levensstijl hoort. Zij reserveren duidelijk hogere bedragen voor zaken als bezoekjes aan familie, hobby’s en een (goedkope) vakantie dan het referentiebudget. Voor mensen die feitelijk in armoede verkeren zijn dit juist de uitgaven waarop als eerste wordt bezuinigd. zie 'Financiële problemen'

Literatuur

Literatuur

Hoff, S., C. van Gaalen, A. Soede, A. Luten, C. Vrooman en S. Lamers (2010). The minimum agreed upon. Consensual budget standards for the Netherlands. Den Haag/Utrecht: Sociaal en Cultureel Planbureau / Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

Nibud (2015). Budgethandboek 2015. Kerncijfers huishoudfinanciën. Utrecht: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

Soede, A. (2011). Armoedegrens op basis van de budgetbenadering – revisie 2010. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Informatie noten

In het onderzoek bespraken drie andere focusgroepen wat noodzakelijk is voor een levensstandaard waarbij men ‘adequaat aan de Nederlandse samenleving kan deelnemen’. De studie maakte deel uit van een Europees project, bedoeld om tot internationaal vergelijkbare referentiebudgetten te komen; zie 'Arm in de Europese Unie?'.

De prijzen die het Nibud aan de artikelen had gekoppeld, waren gebaseerd op de aanschaf in een goedkope of tamelijk goedkope winkel. De prijs is vervolgens omgerekend naar een jaarbedrag door te delen door de verwachte levensduur (in jaren). Daarna is het jaarbedrag door 12 gedeeld om het maandbedrag te verkrijgen. Een langere levensduur gaat zodoende samen met een lager maandbudget.

Woonlasten zijn de brutohuur, gas en elektriciteit, water en lokale belastingen. In de focusgroep was de respondenten gevraagd uit te gaan van de verhoudingsgewijs ‘dure’ situatie in Amsterdam.

De woonlasten betreffen de brutohuur plus de kosten van energie en water.

Het precieze premiebedrag hangt af van de zorgverzekeraar, het polistype en de mate van zorgkeuze.