Armoede in kaart 2016

1 / 18

Wat is armoede?

27 september 2016|Auteur: Stella Hoff

Er is sprake van armoede wanneer iemand gedurende een langere tijd niet de middelen heeft om te kunnen beschikken over de goederen en voorzieningen die in zijn samenleving als minimaal noodzakelijk gelden.

Het SCP ziet armoede als een absoluut tekort, dat objectief kan worden bepaald op basis van de beschikbare middelen. Dit wordt hieronder nader toegelicht. 

Een absoluut tekort

Armoede is absoluut wanneer mensen niet in staat zijn met hun inkomen een minimale levensstandaard te behalen. Er is onvoldoende geld voor bijvoorbeeld voeding, een goede woning of kleding. In ontwikkelingslanden gaat het om een levensstandaard waaronder het fysieke bestaan wordt bedreigd; in Nederland en andere westerse samenlevingen ligt die grens gewoonlijk hoger. De absolute definitie van armoede kijkt alleen naar de eigen situatie van mensen. Of iemand als ‘arm’ telt hangt alleen af van zijn eigen budget. Er vindt geen vergelijking plaats met het inkomen van een bepaalde referentiegroep. 

Objectieve benadering

‘Objectief’ betekent dat de hoogte van de armoedegrens niet afhangt van de manier waarop mensen hun situatie ervaren. De norm is ‘extern’ gedefinieerd, door wetenschappers en budgetdeskundigen. Het SCP baseert zijn armoedegrens op een lijst met minimaal noodzakelijke goederen en voorzieningen. Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft die lijst samengesteld op grond van wetenschappelijk onderzoek en meningen van deskundigen. De prijzen van de goederen en voorzieningen geven samen het budget dat minimaal noodzakelijk is om in het levensonderhoud te voorzien. 

Beschikbare middelen als maatstaf

Armoede is een kwestie van te weinig financiële mogelijkheden om de minimaal noodzakelijke goederen en voorzieningen te bekostigen. Er is bijvoorbeeld sprake van armoede wanneer iemand onvoldoende inkomen heeft voor voeding of een goede woning. Het maakt niet uit of hij de goederen en voorzieningen ook daadwerkelijk bezit. Als een persoon wel de middelen heeft, maar ervoor kiest het geld aan andere zaken te besteden, is er geen sprake van armoede. 

Armoede als contextueel verschijnsel

Wanneer is iemand arm? Volgens de definitie hangt dat af van wat er in de eigen samenleving op een gegeven moment als minimaal noodzakelijk geldt. Dit betekent dat armoede in Nederland niet te vergelijken is met armoede in landen waar hongersnood en droogte heersen. Ook is armoede in het Nederland van nu heel wat anders dan armoede in het Nederland van net na de Tweede Wereldoorlog. De huidige maatschappij verschilt nu eenmaal van die van zeventig jaar geleden. Toen golden er heel andere normen voor wat minimaal noodzakelijke uitgaven zijn.

Literatuur

Literatuur

van Praag, B.M.S en A. Ferrer-i-Carbonell (2004). Happiness quantified; a satisfaction calculus approach. Oxford: Oxford University Press.

Vrooman, J.C. (2009). Rules of relief. Institutions of social security, and their impact. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Vrooman, J.C. en J.M. Wildeboer Schut (2013). Het karige bestaan: een kwart eeuw armoede in Nederland. In: TPEdigitaal, jg. 7, nr. 1, p. 27-50.

Informatie noten

Een uitgebreide bespreking van de verschillende benaderingen van armoede is te vinden in Vrooman 2009: 357-383.

Volgens de relatieve benadering van armoede tellen mensen juist als arm wanneer ze minder hebben dan een bepaalde referentiegroep. Die referentiegroep bestaat bijvoorbeeld uit ‘de doorsneeburgers’, mensen met een inkomen rond het midden van de nationale inkomensverdeling. De Europese Unie gebruikt 60% van dit middelste inkomen als armoedegrens. Deze benadering heeft als nadeel dat onduidelijk blijft of er werkelijk sprake is van armoede. In een welvarend land zullen veel mensen die minder hebben dan 60% van het middelste inkomen, toch een redelijk inkomen hebben. In arme landen kunnen echter ook degenen die meer verdienen nog in armoede verkeren (Vrooman 2009: 348-349; Vrooman en Wildeboer Schut 2013). Een tweede bezwaar is dat relatieve armoedegrenzen eigenlijk de inkomensongelijkheid in een land meten (Van Praag en Ferrer-i-Carbonell 2004; Vrooman 2009: 370-375).

Een alternatief is dat niet wetenschappers, maar burgers bepalen welk bedrag als armoedegrens moet dienen. Dit kan bijvoorbeeld door hen via een enquête te vragen welk inkomensniveau zij beschouwen als het absolute minimum om van rond te komen. Een nadeel van deze subjectieve benadering is dat mensen heel verschillende referentiekaders hebben: sommigen vinden dat er pas sprake is van een echt minimum als ze de huur niet meer zouden kunnen opbrengen, anderen menen dat ze toch ‘minimaal’ ieder jaar een keer op vakantie moeten kunnen gaan. Ook maakt het uit wie deze vraag beantwoordt: degene die de financiën van het huishouden ‘doet’ heeft een realistischer beeld van de kosten van levensonderhoud dan andere gezinsleden. En tot slot zijn de resultaten van dergelijke metingen instabiel. Ze variëren van jaar tot jaar, los van de economische situatie in het land.

De alternatieve manier van meten kijkt naar de feitelijke bestedingen van een persoon: heeft hij bepaalde goederen en voorzieningen ook daadwerkelijk in zijn bezit? Een probleem is dat persoonlijke voorkeuren meebepalen waaraan iemand zijn geld besteedt. Zo wil lang niet iedereen een auto bezitten, en vinden sommige bevolkingsgroepen (jongeren, hoogopgeleiden) het bezit van een computer veel belangrijker dan andere (ouderen, laagopgeleiden). De afwezigheid van dergelijke artikelen hoeft dan ook niet per se te wijzen op armoede.