14 / 18
Arm in de Europese Unie?
30 januari 2018|
Uiteenlopende belasting- en socialezekerheidsstelsels van landen, verschillen in welvaart en prijzen en demografische verschillen bemoeilijken internationale armoedevergelijkingen. Daarom wordt voor internationale vergelijkingen vaak een relatieve armoedegrens gebruikt zie 'Wat is armoede?'. De Europese Unie legt de ‘at-risk-of-poverty’-grens bij 60% van het doorsnee-inkomen in een land. Dit is ook een centrale indicator voor het EU 2020-beleid. Het gebruik van een relatieve grens heeft echter nadelen. Er is een alternatieve methode die de armoedegrenzen van een bepaald land – in dit geval Nederland – via koopkrachtpariteiten tussen landen vergelijkbaar maakt, al zijn de internationale cijfers minder nauwkeurig.
Meeste armoede in Midden- en Oost-Europa
De figuur hieronder laat zien dat het aandeel armen volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium in Nederland laag is (10,5%) vergeleken met andere Europese landen. Alleen Luxemburg komt nog lager uit. Luxemburg is ook het enige land dat onder de 10% blijft. Er zijn grote verschillen tussen de Europese regio’s. In de West- en Noord-Europese landen liggen de armoedepercentages over het algemeen tussen 10% en 20%. Naast Nederland zitten ook Denemarken en Finland net boven de 10%. In de Zuid-Europese landen is duidelijk meer armoede. Vooral Griekenland kent veel armoede (64% in 2012), op enige afstand gevolgd door Portugal (56%). De meeste armoede komt echter voor in Midden- en Oost-Europa. In vrijwel alle landen in deze regio is meer dan de helft van de bevolking arm. Dit aandeel loopt op tot 90% of meer in Letland en Roemenië. Wel kennen deze landen een hoge mate van zelfvoorziening, vooral op het platteland. De consumptie van zelfgeproduceerde kleding en voeding heeft vermoedelijk een sterk armoedereducerend effect. Te midden van deze landen springt het relatief kleine aandeel armen in Slovenië (28%) extra in het oog.
Informatie noten
De groep die onder de Europese grens voor inkomensarmoede verkeert, een lage arbeidsinzet van het huishouden kent of in sterke mate materiële deprivatie ervaart is volgens de EU ‘at risk of poverty or social exclusion’ (AROPE). Een van de vijf hoofddoelstellingen van de Europese beleidsstrategie voor 2020 is een afname van deze groep met 20 miljoen mensen.
Bij een relatieve grens hangt het armoedepercentage af van de mate van inkomensongelijkheid in een land. Zolang de inkomensongelijkheid niet verandert, blijft de gemeten armoede hetzelfde. Zelfs als er scherpe welvaartsdalingen zijn – zoals in Griekenland tijdens de laatste recessie – of stijgingen – zoals in Ierland in de jaren negentig van de vorige eeuw. Bovendien is de grens niet gekoppeld aan de behoeften ter plekke. In een welvarend land kunnen mensen met minder dan 60% van het doorsnee-inkomen mogelijk goed rondkomen. In een arm land kan het ontoereikend zijn voor de eerste levensbehoeften.
In sommige landen zijn de inkomenscijfers namelijk gebaseerd op surveydata in plaats van op registergegevens. Ook heeft deze methode als beperking dat het voor Nederland geldende referentiebudget nu aan andere landen wordt opgelegd. Dit gebeurt vanuit de veronderstelling dat koopkrachtpariteiten voldoende corrigeren voor de landenverschillen in het vereiste budget. Het zou beter zijn als ieder land een ‘eigen’ referentiebudget zou hebben. Het European Reference Budgets Network project (waar ook het SCP aan heeft meegewerkt) ontwikkelde zulke landgebonden referentiebudgetten, maar deze zijn nog niet operationeel.
Het percentage voor Nederland wijkt af van het eerder gepresenteerde percentage zie 'De omvang van armoede'. Dit komt doordat het cijfer op deze kaart gebaseerd is op registergegevens gekoppeld aan het survey-onderzoek EU-SILC. Dit survey betreft een relatief kleine steekproef, waarin selectiviteit een grotere rol speelt. Corrigeren met behulp van een weegfactor kan dat slechts gedeeltelijk tegengaan.